1.   bezwijken ww. 'niet meer bestand zijn tegen'
categorie:
geleed woord, erfwoord
Onl. besuick (imperatief) 'bedrieg', besuikit (3e pers. ev.) '(hij) bedriegt' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. beswiken 'in de steek laten' [1265-70; CG II, Lut.K]; si besweec 'zij viel flauw' [1300-50; MNW-R]; vnnl. beswycken 'opgeven, overwonnen worden' [1619; WNT], beswyck (1e pers. ev.) '(ik) sterf' [1682; WNT]; nnl. bezwijken '(iets) niet kunnen weerstaan' [1784-85; WNT].
Afleiding met be- van het Middelnederlandse werkwoord swiken, zwiken (onovergankelijk) 'tekortschieten, bezwijken' [ca. 1440; MNW].
Mnd. beswiken 'bedriegen, in de steek laten'; ohd. biswīhhan 'bedriegen, misleiden'; nfri. beswike, beswykje. Zonder voorvoegsel bovendien: os. swīkan '(ont)wijken, in de steek laten, bedriegen'; ohd. swīhhan 'in de steek laten, nalaten' (mhd. sweichen 'ophouden'); ofri. swīka 'in de steek laten, verraden'; oe. swīcan 'zwerven, ontsnappen, in de steek laten, bedriegen'; on. svíkja, svīkva, svykva 'bedriegen, verraden' (nzw. svika 'bedriegen, in de steek laten'); < pgm. *swīkan-, *swīkwian- 'verdraaien, bedriegen; verminderen, ophouden'.
Terug te voeren op een wortel pie. *sueig- 'verdraaien, uitwijken; bedrog'. Mogelijk verwante vormen als Litouws svaĩgti 'duizelig worden'; Russisch svigat' 'ronddrijven' wijzen echter op de grondvorm pie. *sueigh- 'wijken, ophouden, ontwijken; bedrog' (IEW 1042). Misschien is hier sprake van een s-formans bij wijken.
Fries: beswike, beswykje


  naar boven