1.   glas zn. 'hard, doorzichtig materiaal; drinkgerei'
categorie:
erfwoord
Onl. in in themo glasfazze (datief ev.) 'in die glazen buis' [ca. 1100; Will.], maar dit is een Hoogduitse vorm; mnl. glas 'doorzichtig materiaal, glas', uan glase 'van glas' [beide 1240; Bern.], ghemaect van glese 'gemaakt van glas' [1285; CG II, Rijmb.], corue daer men die glase in dede 'manden waar men de drinkglazen in borg' [1286; CG I, 1170], also de zonne dorscijnt een glas 'zoals de zon door een glazen venster schijnt' [1350-1400; MNW-R], ook al in samenstellingen als een spieghel glas [1470-90; MNW-R].
Os. glas (mnd. glas > nzw. glas); ohd. glas (nhd. Glas); ofri. gles; oe. glæs (ne. glass); < pgm. *glasa- 'glas'. Daarnaast met grammatische wisseling: oe. glær 'barnsteen'; on. gler 'glas' (nde. glar); < pgm. *glaza-.
Beide wortels zijn wrsch. afgeleid van de wortel pie. hleh2- (IEW 432) zoals in glad en gloeien.
glazen bn. 'van glas'. Mnl. .i. glasin vat 'een glazen vat' [1285; CG II, Rijmb.], .i. glasijn vat 'id.', glasine ballen 'glazen bollen' [beide 1287; CG II, Nat.Bl.D], een glasen vat [1351; MNW-P]. Afleiding van glas met het achtervoegsel -en van stoffelijke bn., zie gulden 2. ◆ glazig bn. 'glasachtig; wezenloos'. Vnnl. eerst glazig 'van glas', in 't glasighe krystal 'het glazen kristal (een spiegel)' [1612; WNT]; nnl. ook 'star, wezenloos', in zijn strakke en glazige oogen [1838; WNT], en 'doorschijnend en hard' in de aardappelen zijn ... glazig en oneetbaar [1846; WNT]. Afleiding met het achtervoegsel -ig. De ogen van iemand die star of wezenloos kijkt, kunnen bijna van glas lijken, zodat glazig bij uitbreiding ook gezegd kan worden van blikken en ogen. ◆ glashard bn. 'ijskoud, onbewogen'. Nnl. eerst alleen letterlijk 'zo hard als glas' in staal glashard maken [1865; WNT verhitting], gruizelige klinkers, benevens glasharde [1937; WNT Aanv. gruizel], dan overdrachtelijk 'hard', bijv. 'luid' in glasharde muziek [1930; Groene Amsterdammer], en 'hard, onbewogen' in zakelijk glashard [1935; Groene Amsterdammer], 'vrij van gemoedsaandoeningen, onbewogen' [1961; van Dale]. Samenstelling van glas en hard. De betekenis 'onbewogen' heeft thans ook een negatieve gevoelswaarde, zoals blijkt uit het bijwoordelijk gebruik in uitdrukkingen als glashard ontkennen, glashard weigeren.


  naar boven