1.   heugen ww. 'in de herinnering zijn'
categorie:
geleed woord
Onl. in gehuggon 'herinneren, gedenken' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. hogen 'herinneren, zich verheugen', bijv. in "Hoghe," sprac soe ter vrouwen 'wees verheugd, zei zij tegen de vrouw' [1300-25; MNW-R]; vnnl. heughen, gheheughen 'zich herinneren' [1599; Kil.]. Tegenwoordig alleen nog met een zaak als onderwerp en een persoon (meestal een vnw.) in de datief: een pak ransel ..., dat hem zijn heele leven zoû heugen [1901; WNT].
Oude afleiding van de stam pgm. *hugi-, *hugu- van heug. De mnl. vormen met -o- kunnen een dialectische vorm zonder i-umlaut aanduiden, maar dat is niet zeker: de spelling van de /ö/ die met i-umlaut uit *hugi- resulteerde en die gerekt werd in open lettergreep, was variabel, tot in de 15e/16e eeuw onder invloed van het Frans de spelling -eu- gebruikelijk werd.
Os. (gi)huggian 'onthouden'; ohd. bihuggen, gihuggen 'onthouden, gedenken'; oe. hycgan 'denken, wensen'; on. hyggia 'id.'; got. hugjan 'id.'; < pgm. *hug-jan-.
Daarnaast uit pgm. *hugōn-: ofri. hugia 'denken, bedoelen' (nfri. heuge, hûgje, húgje); oe. hogian 'denken, wensen'; on. huga 'overwegen, overdenken' (nzw. håga). En uit pgm. *hugēn- nog ohd. hogēn 'denken, bedoelen'.
Ten slotte met andere achtervoegsels: on. hugga 'troosten' (nno. hugge; ne. hug 'koesteren, omhelzen'), hugsa 'bedenken, van plan zijn' (nno. hugse 'zich herinneren').
Van de diverse vormen met voorvoegsel die het Middelnederlands kende, zoals gehogen 'zich herinneren', verhogen 'verblijden', wanhogen en onthogen 'bedroeven', mishogen 'droevig zijn', is alleen verhogen in de vorm verheugen blijven bestaan. Uit gehogen is een gesubstantiveerde vorm geheugen ontstaan.


  naar boven