1.   actie zn. 'handeling, beweging, optreden'
categorie:
leenwoord, uitleenwoord
Mnl. actie 'rechtsvordering, schuldvordering' [1390; MNHWS]; vnnl. actien (mv.) 'handelingen' [1591; WNT]; nnl. actie 'beweging, optreden' [1774; WNT], 'optreden om iets te bereiken' in stakingsactie [1953; WNT regent].
Al dan niet via Frans action 'rechtshandeling, handeling' [begin 12e eeuw] ontleend aan Latijn āctiō 'beweging, handeling', bij het werkwoord agere 'handelen, doen' (waaruit ageren).
De nu niet meer bestaande betekenis 'aandeel in een onderneming', zoals in die 'r niet in en wilt blyven [in de Oostindische Compagnie], die can syn actie vercoopen [1609; WNT uiteinde], is door verschillende Europese talen ontleend: Deens aktie, Zweeds aktie [1626; Hellquist], Noors aksje, Duits Aktie [midden 17e eeuw; Pfeifer], wrsch. ook Frans action in deze betekenis [1669; Rey]. De Nederlandse betekenis '(gezamenlijk) optreden om iets te bereiken' is vrij jong.
actiegroep 'groep die actie voert om iets te bereiken' [1973; Reinsma 1975].
Fries: aksje


  naar boven