1.   kader zn. 'omlijsting; groep leidinggevenden'
categorie:
leenwoord
Nnl. kader 'de gezamenlijke officieren en onderofficieren in een leger' in recruteering van de caders der differente corpsen [1810; WNT recruteeren], 'leidinggevenden binnen een organisatie, bedrijf, vereniging etc.' in de lagere kaders van de N.S.B. [1945; WNT Aanv. W.A. I]; ook in de vaste verbinding binnen of in het kader van 'binnen het domein van' in gebeurtenissen, die niet onmiddellijk binnen dit kader vallen [1864; WNT]; als voorwerpsnaam cadre "schilderijlijst; ook allerlei versierselen aan deuren, enz." [1824; Weiland], kader 'rechthoekige omlijning' [1881; WNT Supp. arabesk], BN ook 'schilderij- of raamlijst' [1901; WNT], kader 'artikel in een kader' [1984; van Dale].
In de verschillende betekenissen ontleend aan Frans cadre 'domein' in de verbinding dans le cadre de [1803; Rey], eerder o.a. al 'de gezamenlijke officieren en onderofficieren' [1796; Rey] en 'rechthoekige omlijning of lijst' [1690; Rey], in de 14e eeuw ontleend aan Italiaans quadro 'vierkant' [voor 1311; DEDLI], dat teruggaat op Latijn quadrus 'vierkant', zie kwadraat.
De betekenis 'leidinggevend (leger)personeel' wordt verklaard door de verschuiving van 'omkadering van een tabel' naar 'tabel', zoals ook gebeurd is bij lijst 2, waarna vervolgens een specifieke betekenis 'namenlijst van officieren' onstond.
In kranten, boeken en tijdschriften staat soms een apart stukje tekst binnen een omlijning, een zgn. kaderartikel, verkort tot kader, dat inmiddels niet noodzakelijk in een kader staat, maar vaak slechts wordt gekenmerkt door een afwijkend lettertype.
kaderen ww. (BN) 'passen bij (een geheel)'. Nnl. kaderen 'id.' [1984; van Dale]. Leenvertaling van Frans cadrer 'id.', afleiding van cadre.
Fries: -


  naar boven