1.   kachel 2 bn. 'dronken'
categorie:
leenwoord
Nnl. kachel 'stomdronken' [1906; Boeventaal], wanneer iemand ... tien borrels per dag drinkt ... dan is hij kachel [1913; WNT].
Oorspr. een Bargoens woord, waarvan de herkomst onbekend is. Misschien heeft het iets te maken met het eveneens Bargoense kache, kachelien 'kip'. Een andere mogelijkheid is dat er verwezen wordt naar het hoogrode, gloeiende gezicht van een dronkeman.
Fries: kachel


  naar boven