1.   kaatsen ww. 'een bepaald balspel spelen'
categorie:
leenwoord
Mnl. de kache te speelne (wrsch. met Picardische spelling ch = /ts/) 'te kaatsen' [1338; Stall. II], te scaken binnen Haerlem ende te caetsen 'te schaken en te kaatsen in Haarlem' [1374-94; MNW].
Ontleend aan Oudpicardisch cacha (zn.) 'soort kaatsspel' [ca. 1300; FEW], afgeleid van het werkwoord cachier 'proberen te vangen', het equivalent van Oudfrans chacier 'id.' [1130-60; Rey] (Nieuwfrans chasser 'jagen'), ontwikkeld uit vulgair Latijn *captiare, variant van Latijn captāre 'jagen op, proberen te verkrijgen', frequentatief van capere 'vangen, nemen, grijpen', verl.deelw. captus, verwant met heffen.
Nfri. keatse. In de andere Germaanse talen is het woord als spelnaam onbekend. Wel is Noord-Frans in de algemene betekenis 'proberen te vangen' ontleend als me. cachen 'opjagen' (ne. catch 'vangen').
Het kaatsspel heeft zijn oorsprong in het 12e-eeuwse Picardië, maar daadwerkelijke attestaties van een spelnaam waarop kaatsen terug kan gaan ontbreken. Van 1250 tot 1650 was het onder de naam jeu de (la) paume, letterlijk 'handpalmspel', een populair spel onder de Franse vorsten. In de 15e eeuw werd het ook in de Lage Landen zeer populair, getuige de vele vermeldingen in ambtelijke documenten. In 1431 werd er zelfs al een Nederlandtalig boek over geschreven. Nu wordt het kaatsspel vooral nog in het noorden van Nederland gespeeld, met name in Friesland.
De algemene betekenis '(doen) stuiten, terugstuiten' is jonger en uit de oorspronkelijke afgeleid, of overgenomen van ketsen, dat ook teruggaat op Noord-Frans cachier.
weerkaatsen ww. 'terugstoten, reflecteren'. Vnnl. de bal weerkaatsen [1701; WNT Aanv.], maar vooral ook weerkaatsen 'reflecteren van licht' [1661; WNT Aanv.] en geluid. Samenstelling met weer 1.
Fries: keatse


  naar boven