1.   kaas zn. 'product uit gestremde melk'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Mnl. kase [1240; Bern.], caes [1291; CG I, 1597].
Vroege ontlening aan Latijn cāseus 'kaas', van onzekere verdere herkomst.
Ook uit het Latijn, gedeeltelijk met i-umlaut van lange klinker: os. kāsi, kēsi (mnd. kese); ohd. chāsi, kāsi (nhd. Käse); nfri. ts(j)iis; oe. cēse, cȳse (ne. cheese). Ook in oostelijke Nederlandse teksten komt een vorm met umlaut voor: mnl. kese, vnnl. kees.
De ontlening ging wellicht gepaard met de overname van een nieuwe bereidingsmethode. Een oud Germaans woord voor 'kaas' is bewaard gebleven in de Noord-Germaanse talen, bijv. Zweeds ost, en door ontlening ook in het Fins; zie het met dat woord verwante jus.
Fries: ts(j)iis


  naar boven