|
1. |
plebs zn. 'min volk, gepeupel' categorie: leenwoord Nnl. plebs 'het gemeen, gemene volk' [1824; Weiland plebejer], 'het gewone volk' in de massa's, de plebs op uw hand hebben [1857; WNT], niet uitsluitend het plebs, maar de geheele natie, met haar Vorsten en Edelen zelfs [1871; iWNT], 'het mindere volk' in een zoodanige nonchalante houding ... voor een teeken te houden dat zij niet tot het plebs behooren [1885; WNT verkeermiddel]. Jonge ontlening aan Latijn plēbs, ouder plēbēs 'het gewone volk, de lagere klassen'; zie gepeupel. Latijn plēbēs < pie. *plh1-dhē is verwant met Grieks plēthū́s 'menigte, massa, gedrag' en afgeleid van de wortel pie.x *pleh1- 'vol zijn', zie vol en veel. Literatuur: Schrijver 1991, 380-381 Fries: plebs
|
naar boven
|