1.   kraanvogel zn. 'grote waadvogel (Grus grus)'
categorie:
erfwoord, geleed woord
Onl. *krano 'kraanvogel' in Cranaberga 'plaats in Oost-Vlaanderen' [814-820, kopie 941; Gysseling 1960] en als bijnaam van Hebbin Crana [1163; Debrabandere 2003]; mnl. crane 'kraanvogel' [1240; Bern.], grus es in dietsch .j. crane 'grus is in het Nederlands een kraanvogel' [1287; VMNW]; vnnl. craen [1551; WNT vos I], kraene, kraen-voghel [1599; Kil.].
Gevormd uit mnl. crane 'kraanvogel' en een verduidelijkend tweede lid vogel, dat wrsch. is toegevoegd ter onderscheiding van de in het Middelnederlands ontstane homoniemen die onder kraan staan beschreven. Zie ook cranberry.
Os. krano (mnd. krān); ohd. krano (mhd. krane); nfri. kraan; oe cran (ne. crane); mogelijk ook on. trani (nzw. trana); alle 'kraanvogel'; < pgm. *krana-. Daarnaast met hetzelfde achtervoegsel als in havik pgm. *kranuka-, waaruit: mnd. kranek; ohd. kranuh, kranih (nhd. Kranich); oe. cranoc, cornuc.
Verwant met Latijn grūs (< pie. *ǵrh2-u-s); Grieks géranos (< pie. *ǵerh2-no-; zie ook geranium); Proto-Slavisch *žeravĭ (Russisch žurávl') (< pie. *ǵerh2-ōu-); Litouws gérvė (< pie. *ǵerh2-u-); Welsh garan (< pie. *ǵerh2-no-); Armeens krunk. Alle 'kraanvogel'. Pgm. *krana- is uit de wortel pie. *ǵerh2- echter moeilijk te verklaren; misschien uit pie. *ǵerh2ōu-, met verlies van -u- in de nominatief en herinterpretatie als n-stam > *ǵér-ōn-, genitief *gr-n-ós; pgm. *krana- zou dan de voortzetting van de nultrap uit dit paradigma kunnen zijn.
Literatuur: Eigenhuis 2004, 306-307
Fries: kraanfûgel


  naar boven