1.   kolf zn. 'voorwerp met verdikt of bolvormig uiteinde; soort fles'
categorie:
erfwoord
Mnl. colue 'knots, slaghout' [1240; Bern.], no yserine colue no andre wapene 'noch een met ijzer beslagen knuppel, noch andere wapens' [1287; VMNW]; nnl. kolve, kolf, ook 'breed uitlopend achtereinde van geweer, pistool of revolver' [1637; WNT]; nnl. ook 'glas met bolvormige buik en lange hals' [1778; WNT].
Os. kolbo (mnd. kolve); ohd. kolbo (nhd. Kolben); on. kolfr (nzw. kolv), nfri. kôle (<*kolve); < pgm. *kulba(n)- 'kolf'.
Bij pie. *glbh-, de nultrap van *glebh- 'samenballen' (waarvan Latijn globus 'bal' (zie globe)), een uitbreiding van de wortel *gel- 'iets ronds; zich samenballen' (IEW 357).
kolven ww. 'het kolfspel spelen; moedermelk afnemen met een borstkolf'. Vnnl. kolven 'met kolf en bal spelen' [1581; WNT], 'moedermelk afnemen' [1961; Van Dale]. Afleiding van kolf.
Fries: kôle


  naar boven