1.   sinaasappel zn. 'citrusvrucht (citrus sinensis)'
categorie:
geleed woord, geoniem
Vnnl. in De Chinas-appelen, die voor dezen niet als van rijke en vermogende Luiden gegeeten plachten te worden, moeten nu hun tanden (t.w. van de dienstmaagden) ook al bezuuren [1682; WNT], Dan moet ik na den Dam om Sinaas Appelen te koopen [1693; WNT].
Genoemd naar het land van herkomst China. Hetzelfde woord als appelsien (woordmetathese).
De bittere of zure sinaasappel (Citrus aurantium) uit Voor-Indië kwam in de middeleeuwen via de Perzen bij de Arabieren terecht, die de vrucht en de boom via Sicilië in Zuid-Europa brachten. De zoete sinaasappel (Citrus sinensis), die in de 16e eeuw door de Portugezen uit China werd geïmporteerd, verdrong de zure variant als hand- en perssinaasappel; de bittere (Engels: Sevilla orange) handhaafde zich als vrucht van de oranjeboom, en als bron van oranjebitter [1851; Bomhoff], oranjemarmelade [1914; Van Dale], enz., waardoor oranje voor 'sinaasappel' ook bij ons is binnengekomen. Zie verder oranje. Omdat de Portugezen de zoete Chinese variant naar het Westen hadden gebracht, wordt deze in het Italiaans ook wel portogallo genoemd, in het Roemeens portocală, in het Grieks portokáli en in het Bulgaars portokal.
Literatuur: Sanders 1995; Philippa 2008, 28-30
Fries: sinesappel, synappel


  naar boven