1.   link 1 zn. 'verbinding, schakel'
categorie:
leenwoord
Nnl. link "schakel, verbinding" [1974; Koenen]; al eerder missing link [1910; Kramers II].
Ontleend aan Engels link 'verbinding' [1548; OED], een algemene betekenis uit ouder 'schakel van een ketting' [ca. 1450; OED] of 'lus van een touw' [1415; BDE], ontleend aan Ouddeens lænkia 'ketting, kettingschakel' (Nieuwdeens lænke) of Oudzweeds lænker 'id.' (Nieuwzweeds länk), zie verder flank.
Opvallend is het frequent gebruikte Nederlandse meervoud linken, zoals in linken leggen.
Fries: link


  naar boven