1. |
lobbes zn. 'grote, goedaardige hond' categorie: geleed woord Vnnl. eerst als lobbe, lobbeken 'ruigharige hond' [1599; Kil.], dan ook lobbes 'id.' (in deze attestatie overdrachtelijk voor een persoon) [1632; Van der Veen 1663], 'goedaardig dier of mens' [1646; WNT]. Waarschijnlijk met het achtervoegsel -es voor persoonsaanduidingen, zie dreumes, afgeleid van Middelnederlands lobbe 'dikke massa, kwab, klomp' [1384; MNHWS], zie lob 1. Zie ook loebas. Mnd. lobbe, lubbe 'dikke hanglip; grote hond'. Literatuur: J. van der Veen (1663), Zinne-beelden, oft Adams appel, Amsterdam, 438 Fries: -
|