1.   borst 2 zn. 'jongeman'
categorie:
leenwoord
Vnnl. borst 'vriend, kameraad' [1601-43; WNT], 'jonge, kloeke vrijgezelle man' [1642; WNT].
Ontleend aan Vroegnieuwhoogduits borse 'studenten-, soldatenhuis' [15e eeuw], ook 'bewoner van zo'n huis' (in het Nieuwhoogduits gesplitst in Burse 'studentenhuis', Bursche 'jonge kerel'), hetzelfde woord als Börse 'geldbuidel' en daarmee identiek aan beurs 1. De -t is in het Nederlands toegevoegd door volksetymologische associatie met borst 1: het gebruik van de naam van een lichaamsdeel als pars pro toto is in dat geval te vergelijken met dat van kop.
In Duitsland werden huizen waarin men van een gemeenschappelijke beurs (= kas, zie ook beurs 3) leefde, metonymisch ook borse of burse genoemd. Met name sloeg dat op studentenhuizen, maar ook wel op huizen voor handwerkgezellen of soldaten; dus in elk geval voor jonge mannen. Zo kon het dit woord ook als aanduiding voor de personen zelf dienen en is dan vergelijkbaar met Nederlands beursaal of beursstudent. De oudste Nederlandse vermeldingen hebben al een eind-t en slaan alleen op personen. Daar waar Kiliaan [1599] over bors 'samenwoning, compagnie' en borsghesel 'strijdmakker, huisgenoot' spreekt, noemt hij deze woorden expliciet Duits.
In het Duits bestaan er nu twee woorden: een vrouwelijk Burse is blijven bestaan als 'studentenhuis'; daarnaast is door de betekenisuitbreiding naar mannelijke personen die Burse als meervoud opgevat met als gevolg een nieuw mannelijk woord Bursche 'jonge kerel', waarbij de sch klankwettig uit s is ontwikkeld.
adelborst zn. 'cadet bij de Marine'. Vnnl. in de meervoudsvorm adelborsten 'onderofficieren' [1572; WNT Supp.], adel-borst 'jonker' [1578; Stall. I, 12], 'aspirant-officier op een schip' [1598; WNT Supp.]; als officiële rangaanduiding in de marine vanaf 1813. Samensteling met een eerst lid adel.
Fries: borst1619; WNT


  naar boven