|
1. |
borduren ww. 'figuren maken met de naald' categorie: leenwoord Vnnl. den boord borduren ende bedecken [1562; Kil.], bordueren 'met de naald werken; versieren' [1573; Thes.], borduren 'een verhaal door overdrijving of mooie woorden opsmukken' [1622; WNT]. Een ouder werkwoord is mnl. borduerwercken 'het maken van borduer, bordure (= galon)' [1357; MNW]. Afleiding van Frans bordure, eerder al bordeure 'rand' [1240; Rey], van Frankisch *bord 'rand', zie boord 1, zie ook border. Het is heel goed mogelijk dat ook invloed speelde van Frans broder (< brosder) (zn.) 'het borduren, borduurwerk' [1105], dat, al dan niet via middeleeuws Latijn brusdus 'borduurwerk', eveneens van Germaanse oorsprong is: Frankisch *brord, pgm. *bruzdan-, zie broderie. Bij deze laatste Germaanse wortel horen ohd. brort 'punt', brortōn 'versieren, borduren'; on. broddr 'punt', brydda 'prikken'.
|
naar boven
|