1.   bijzonder bn., bw. 'ongewoon; zeer'
categorie:
geleed woord
Mnl. besondren (bw.) 'afzonderlijk' [1260-80; CG II, Wr.Rag.], besonder (bw.) [1285; CG II, Rijmb.], bisonder (bw.) 'in het bijzonder' [1299; CG I, 2673], (bn.) 'afzonderlijk' [1450-1500; MNW]; vnnl. bysonder (bw.) 'speciaal, in het bijzonder' [1552; Apherdianus], besonder (bn.) 'voortreffelijk' [1556; Dasypodius], bezondere (bn.) 'afzonderlijk' [1642; WNT].
Gevormd uit bi-, zie be-, en sonder 'zonder, behalve', zie zonder. Het woord heeft vanouds een breed betekenisveld; de huidige betekenis 'ongewoon, opmerkelijk' bestaat sinds 1726 (WNT).
Mnd. besünder, bisünderen, besonder(s) 'vooral, uitgezonderd; (vgw.) maar', besünder, bisünder (bn.) 'eigenaardig, vreemd'; mhd. besunder (bw.) 'vooral, voortreffelijk' (nhd. besonders), besunder (bn.) 'eigenaardig, buitengewoon, voornaam' [14e eeuw]); ofri. bisunderga (bw.) 'in het bijzonder' (nfri. bysûnder, bysonder).
De -i- in het zwak geaccentueerde voorvoegsel is in het Middelnederlands, Middelnederduits en Middelhoogduits al verzwakt. De Hollandse attestaties uit de 17e en 18e eeuw hebben alleen nog besonder, bezonder. De /i/ van het tegenwoordige bijzonder is geen relict van een niet gediftongeerde oude /ī/, maar een gevolg van het ontstaan van een secundaire bijtoon in de eerste lettergreep. De huidige -ij-spelling reflecteert een verkeerde etymologie. De diftongische uitspraak /ij/ in Oost-Vlaanderen wijst op een spellingsuitspraak.
Literatuur: Heeroma 1960, 202; Philippa 1992b
Fries: bysûnder, bysonder.


  naar boven