1.   bard zn. 'zanger en dichter (bij de Kelten)'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Vnnl. Bardus '(de) Bard' [1585; WNT namen] en uit dezelfde bron Bardi (mv.) 'barden' [1585; WNT en II]; nnl. barde 'Keltische zanger' [1770; WNT].
Dit woord heeft uiteindelijk een Keltische oorsprong: o.a. Oudiers bard, Welsh bardd. De precieze ontleningslijn voor het Nederlands is echter niet zeker, mogelijk via Engels bard 'Keltische zanger' [ca. 1450; OED], misschien (volgens WNT, NEW en FvW) via Duits Barde [1565] < Frans barde [1512; Rey] < Latijn bardus. Bovengenoemde oudste attestatie is in elk geval rechtstreeks gebaseerd op het Latijn.
Van de Keltische stam is de verdere etymologie onduidelijk; misschien verwant met Sanskrit gṛṇā́ti 'hij zingt' en uit pie. *gwrdhh1o- 'lof(zang)maker' (IEW 478).
Tot het begin van de 17e eeuw zou het woord in het Engels vooral een pejoratieve gevoelswaarde gehad hebben vanwege rondtrekkende Schotse zangers (OED); in Wales bleef het woord een eretitel (BDE). Vanuit het Keltisch is het woord ook in het Grieks en Latijn overgenomen, en van daaruit in diverse andere talen. Het raakte in de moderne talen echter pas echt bekend door de literatuur van de 18e eeuw, waarop de (pseudo-)Keltische poëzie van bijv. MacPherson (Ossian) een grote invloed uitoefende. Onder invloed van de Duitse Romantiek werd het woord in de 19e eeuw ook gebruikt als aanduiding voor oude Germaanse zangers-dichters. In de moderne Keltische talen is bard nog steeds het woord voor 'dichter'.
Fries: bard


  naar boven