1.   lego zn. 'zeker speelgoed'
categorie:
merknaam, bedenker bekend
Nnl. LEGO bouwdozen en aanvullingsdozen (in een speelgoedadvertentie) [1959; Soester Courant], 2 "Lego" bouwdozen [1959; Dagblad voor Amersfoort], 'kinderspeelgoed bestaande uit plastic bouwstenen' [1982; Van Dale Hwb.].
Merknaam, geïntroduceerd door de Deense timmerman Ole Kirk Christiansen (1891-1958) in 1934, toen hij speelgoed begon te maken. Het woord is een verkorting van Deens leg godt 'speel goed', met de gebiedende wijs van lege 'spelen' en het bijwoord godt (bn. god) 'goed', zie goed 1.
Deens lege 'spelen' gaat terug op het sterke werkwoord on. leika 'spelen, zich snel bewegen', waarbij verder horen: mhd. leichen 'opspringen, spelen'; oe. lācan 'id.'; got. laikan 'springen'; < pgm. *laikan- 'springen, dansen, spelen', bij dezelfde wortel *laik- als in huwelijk.
Pgm. *laik- is verwant met: Perzisch ā-līxtan 'springen', Koerdisch līzim 'speelt'; Litouws láigyti 'huppelen, vrolijk rondrennen'; Oudiers lingim 'springen'; bij de wortel pie. *leig- of *leiǵ- (IEW 667-668). Niet verwant met: Grieks elelízein 'doen beven'; Sanskrit réjate 'beeft, trilt'; < pie. *h1leiǵ-, door het IEW beschouwd als identiek met bovengenoemde wortel.
Christiansen en zijn zoon produceerden de eerste voorlopers van de plastic legostenen (Deens Lego mursten) kort na de Tweede Wereldoorlog. Pas in de jaren 1960 maakten de steentjes door belangrijke ontwerp- en materiaalverbeteringen internationaal furore. Houten speelgoed werd door de Christiansens toen al niet meer gemaakt.
Fries: lego


  naar boven