2971.   grot zn. 'grote onderaardse ruimte, spelonk'
categorie:
leenwoord
Vnnl. '(nabootsing van) een onderaardse ruimte, gewelf' in In den hof is een ander fontain in een grotte 'in de tuin is nog een bron in een (kunstmatige) grot' [1601; WNT], te Napels, en te Room d' Italiaensche grotten [1625; WNT], dan ook 'natuurlijke spelonk' in een roofspelonk, een grot van desperaasy 'een rovershol, een grot van wanhoop' [1660; WNT roof I], in de daer by gelegene grot van het gebergte [1714; WNT trouw IV], in nabootzing van de natuurlijke grotten, worden in voornaame plaisier-tuinen ... ook konstige grotten toegestelt '... ook kunstmatige grotten aangelegd' [1769; WNT].
Al dan niet via Frans grotte, tegenwoordig weer 'natuurlijke onderaardse ruimte', eerder 'kunstmatige (tuin)grot in Italiaanse stijl' [1537; Rey], daarvoor nauwelijks aangetroffen; oudste vorm grote 'onderaardse ruimte' [1280; Rey], ontleend aan Italiaans grotta 'onderaardse ruimte, grot' [1300-13; DEDLI] < vulgair Latijn *grupta, *crupta < Latijn crypta 'onderaardse gang, tunnel, grot', zie crypte en krocht.
Het woord is, ook in het Frans, ontleend toen er grote invloed was van Italiaanse architectuur en tuinarchitectuur, geïnspireerd op de uitgegraven ruïnes van antieke gebouwen, de zogeheten "grotten ", die sedert het begin van de Italiaanse Renaissance werden blootgelegd; zie ook grotesk.
2972.   grotesk bn. 'fantastisch, grillig, lachwekkend'
categorie:
verkorting, leenwoord
Vnnl. eerst het zn. groteske, grottise 'antieke muur- of grotschildering' in heel mueren vol Antijcke grotissen 'hele muren vol antieke grotesken' [1604; WNT groteske]; nnl. groteske 'versiering in de stijl van de arabesk', in grotesken en arabesken [1863; WNT], groteske 'geschilderde of gebeeldhouwde fantastische figuur' [1870; WNT]. Het afgeleide bn. betekent letterlijk 'naar de wijze van een groteske', in allerlei grottesche gedaantens tegens de wanden [1743; WNT], dan meer algemeen 'grillig, fantastisch' in grotesque, ook wel ergerlyke samenkoppeling van ideën [1785; WNT].
Ontleend aan het Franse zn. grotesque 'grillige muurschildering' [1540-50; Rey], ouder crotesque [1532; Rey], < Italiaans grottesca in figura grottesca [1574; DEDLI], pittura grottesca 'grotschilderwerk' [1682; DEDLI], waarin grottesca een afleiding is van grotta, zie grot.
Het bn. grotesk is wrsch. zelfstandig in het Nederlands afgeleid van het zn. groteske, oorspronkelijk een benaming voor een soort schilderwerk (pittura grottesca) aan gewelven en zolderingen, dat in de 16e eeuw in Italië in zwang kwam in nabootsing van de fantastische sierschilderingen die men in de uitgegraven ruïnes van antieke gebouwen, de grotte romane, had aangetroffen. De naam ging vervolgens over op allerlei geschilderde fantastische figuren; op den duur worden ook grillige figuren in beeldhouwwerk en soortgelijke versieringen als arabesken grotesken genoemd.
De oude vorm grottise is wellicht rechtstreeks aan het Italiaans ontleend, met vervanging van de uitgang -esca door een als Frans gevoelde uitgang -ise, misschien was er ook invloed van de Nederlandse uitgang -isch(e); ook het bn. vertoont aanvankelijk wisselende uitgangen.
2973.   gruwel 2
categorie:
leenwoord
Zie: watergruwel
2974.   guano zn. 'mest van zeevogels'
categorie:
leenwoord
Nnl. de onder den naam van Guano of Huano bekende bemestingstof [1844; WNT Aanv. bemesting], guano 'vogelmest van de eilanden voor de Peruaanse kust' [1847; Kramers].
Ontleend aan Spaans guano 'mest van zeevogels' [ca. 1580; Friederici] < Quechua huanu 'mest'.
Via vertalingen van de Historia natural y moral de las Indias van de Spanjaard José de Acosta (1590), waarin hij landen en volken van Amerika beschrijft, kwam het woord al vroeg zowel in het Frans (1598; Rey) als in het Engels (1604; OED) terecht. In het Nederlands is het pas halverwege de negentiende eeuw aan het Spaans ontleend, op het moment dat men de meststof guano in grote hoeveelheden in West-Europa ging invoeren. Ook in het Duits komt het woord pas vanaf deze tijd voor.
2975.   guerrilla zn. 'oorlog door middel van (individuele) aanslagen; guerrillastrijder'
categorie:
leenwoord
Nnl. guerilla, guerrilla "een kleine krijg van hier en daar verstrooide troepen" [1824; Weiland], guerillas 'ongeregelde Spaanse strijders' [1847; Kramers].
Via Engels guer(r)illa 'guerrillastrijder' [1809; OED], dan ook 'guerrillaoorlog' [1819; OED] of Frans guérilla 'guerrillastrijder' [1812; TLF] ontleend aan Spaans guerrilla [1535; Corominas]; het Spaanse woord guerrilla 'troep ongeregelde strijders, kleine groep schermutselaars' is het verkleinwoord van guerra 'oorlog', dat weer aan het Germaans is ontleend: Frankisch *werra, Oudhoogduits werra 'oorlog' en (via Picardisch werre) Nieuwengels war 'oorlog', zie war 'verwarring'. De betekenis 'guerrillaoorlog' heeft zich ontwikkeld uit de Spaanse verbinding guerra de guerrillas, wat letterlijk 'oorlog van de oorlogjes' betekent. Het betreft hier specifiek de guerrillaoorlog die kleine groepen Spanjaarden van 1808 tot 1814 tegen de binnenvallende Franse legers van Napoleon voerden. Naar aanleiding van deze strijd werd het woord overgenomen in het Frans en het Engels en kwam het vervolgens via een van deze talen ook in het Nederlands terecht. De betekenis 'guerrillastrijder' is ontleend aan het Engels.
2976.   guillotine zn. 'onthoofdingstoestel met schuine valbijl'
categorie:
leenwoord, eponiem
Nnl. guillotine 'onthoofdingstoestel' [1795; WNT Aanv.], guillotine [1796; Gödicke].
Ontleend aan Frans guillotine 'id.' [1790; Rey], genoemd naar de Franse arts Joseph Ignace Guillotin (1738-1814).
Guillotin bepleitte tijdens de vergadering van de Franse Assemblée Constituante in 1789 de invoering van het onthoofdingstoestel als de minst inhumane methode om de doodstraf te voltrekken, waarbij ook geen onderscheid werd gemaakt tussen rangen en standen. Het toestel was ontworpen door de arts Antoine Louis, naar wie het enige tijd la louisette is genoemd (Rey). Soortgelijke valbijltoestellen bestonden overigens al in de 13e eeuw in Brussel en Dendermonde en in de 16e eeuw in Italië. Het woord valbijl werd in 1808 als purisme voorgesteld (WNT) naar het voorbeeld van Hoogduits Fallbeil [1663]; al eerder is bij Cats aangetroffen vallende bijl, dat is "een stale bijl, die hangt aan eenen draet, Terwijlse door een groef, en op en neder gaet." [1655; WNT vallend].
Fries: guillotine
2977.   guirlande zn. '(bloemen)slinger'
categorie:
leenwoord
Vnnl. guirlande, ghirlande 'slinger of krans van groen en bloemen' [1588; Kil.].
Ontleend aan Middelfrans guirlande 'bloemenkrans, bloemenslinger' [1540; FEW], ouder guerlande [1403; Rey], ontleend aan Italiaans ghirlanda 'id.' [13e eeuw; DEDLI], dat zelf weer ontleend is aan Provençaals guirlanda 'krans van gouddraad' [ca. 1200; FEW]; daarnaast bestond Oudfrans garlande 'krans als sieraad' [ca. 1200; FEW]. De Provençaalse en Oudfranse vormen hebben als basis een Frankisch ww. *wiarōn 'opsieren met goud(draad) en edelstenen' (ook bijv. Middelhoogduits wieren 'versieren'), waaruit vormen als *gareler, *guireler moeten zijn ontstaan (voor de ontwikkeling w > g zie garde). Met het achtervoegsel -ande 'benodigdheid' werd daarvan een zn. afgeleid. Zie ook galon.
De betekenis 'krans als hoofdsieraad' komt al zeer vroeg voor, ook bijv. in het Catalaans; de betekenis 'bloemenkrans' is door het Frans uit het Italiaans ontleend.
Mnd. wire 'metaaldraad'; ohd. *weara, wiara 'gezuiverd goud', *wiera 'sieraad uit gouddraad' (mhd. wire 'gouddraad, zilverdraad'); oe. wīr '(sieraad van) metaaldraad' (ne. wire '(metaal)draad'); on. víra in víra-virki 'van metaaldraad gemaakt werkstuk' (nzw. vira 'wikkelen', vir (dial.) 'metaaldraad'); < pgm. *wīraz, *wē2raz. Bij deze wortel ook Oudfries wīr, nnl. wier en ablautend oe. wār 'wier, zeegras'.
Van het eerste lid van guirlande bestonden twee hoofdvormen, gar- en guir-. De vorm gar- is ontleend aan Frankisch *weara 'gouddraad, gouden sieraad met gevlochten arabesken als kroon of versiersel op de helm', dat zich wrsch. rond 800 uit een oudere vorm *wēra ontwikkelde. Dergelijke sieraden zijn in Noord-Frankrijk gevonden. Garlande werd ontleend o.a. als Engels garland '(bloem)slinger' en mnl. garlande 'id.'. De vorm guir- wordt verklaard door een ontwikkeling in de 9e eeuw in het Frankisch, van *weara > *wiara > *wiera. Een andere verklaring is dat de vorm guir- een Oudnoordse basis heeft en via Normandië in het Frans terecht zou zijn gekomen; dit is niet waarschijnlijk, omdat er alleen een aantal Oudprovençaalse attestaties met guir- zijn, geen Oudfranse.
Literatuur: Baldinger; Hoops II
2978.   gummi zn. 'Arabische gom; rubber'
categorie:
leenwoord
Vnnl. gummi 'gomhars, Arabische gom' in gummi van myrrhen 'sap, hars van mirre' [1542; Claes 1996], in Lentiscus ... eenen boom wt den welcken Gummi druypt datmen Mastichen noemt 'een boom waaruit hars, gom druipt die men mastiek noemt' [1552; WNT Aanv.]; nnl. gummi elasticum 'elastieke gom' [1847; Kramers], met een mesje of met gummi onjuist aangebrachte potlood- of inktlijnen, inktvlekken e.d. van een papier afkrabben [1861; WNT radeeren], gummi 'gomhars' [1872; van Dale]; ook bn. 'van rubber' in lederen, linnen of gummi buis eener brandspuit [1898; WNT brandslang].
Via Hoogduits gummi [13e eeuw; Kluge] of rechtstreeks uit vulgair Latijn gummi, ouder Latijn cummi, ontleend aan Grieks kómmi 'gom', wrsch. ontleend aan Egyptisch kmj-t 'hars, kleverig plantensap'. Zie ook gom 1 en gom 2.
Het Latijnse woord is sinds de vroege Middeleeuwen bekend, bijv. gummi arabicum es ene gomme in arabien [1287; CG II, Nat.Bl.D]; Dasypodius 1546 heeft het Latijnse woord gumi met de vertaling gomme, ook Kiliaan 1588 geeft gummi nog als Latijn; het citaat van 1552 uit Servilius' Dictionarivm Triglotton wijst erop dat het woord in wetenschappelijke context wel werd gebruikt, al dan niet als Latijnse term. In 1669 staat gummi 'gom' bij Meijer in de afdeling met kunstwoorden. Pas in de 19e eeuw wordt het gebruikt als aanduiding voor 'rubber' (zie ook bij elastiek) en in die betekenis is Hoogduitse invloed van bijv. Radiergummi 'vlakgom' [eind 19e eeuw; Pfeifer] niet onaannemelijk.
gummiknuppel zn. 'rubberen wapenstok'. Nnl. gummistok 'id.' [1914; van Dale], gummiknuppel [1934; WNT Aanv.]. De enige van de oorspr. vele samenstellingen met gummi die nog gangbaar is. In andere samenstellingen is het eerste lid meestal vervangen door rubber.
Fries: gummy ◆ gummystôk
2979.   gup(py) zn. 'tropisch visje' (Lebistes reticulatus)
categorie:
leenwoord, eponiem
Nnl. lebistes reticulatus - guppy [1967; WNT Aanv.], de selectieve kweek van de gup [1967; WNT Aanv.], gup, guppy, guppies (mv.) [1973; WP Dierenrijk], ook gupje [1975; van Dale Hwb.] en guppie [1986; Koenen], ook als scheldwoord gup, guppie 'gestoord persoon', en de samenstelling guppekop 'id.' [1989; Heestermans 1989].
Ontleend aan Engels guppy [1925] uit Neolatijn guppyi [1866]. Het aquariumvisje is genoemd naar de predikant en dierkundige Robert J.L. Guppy, die het in 1866 in het Caraïbisch gebied ontdekte en opstuurde naar het British Museum, waar het in datzelfde jaar in de catalogus werd opgenomen als Gerardinus guppyi 'Gerardinus van Guppy', volgens de gewoonte dat aan de wetenschappelijke naam die van de ontdekker kan worden toegevoegd in de gelatiniseerde genitief. In het Nederlands verkort tot gup en daarna ook wel hypercorrect verkleind tot gupje, omdat men de Engelse naam als verkleinwoord opvatte.
Volgens Sanders 1993 werden eind jaren zeventig de scheldwoorden guppie en achterlijke gup door André van Duin geïntroduceerd.
Literatuur: Winkler Prins (1973), Encyclopedie van het dierenrijk, Amsterdam/Brussel
2980.   gymnasiaal
categorie:
leenwoord
Zie: gymnasium

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven