|
1. |
merites zn. 'verdiensten' categorie: leenwoord Vnnl. merite 'verdienste, kwaliteit (van een persoon)' [1609; WNT tol II], naer de menten vander sake 'naargelang van het geval' [1620; Stall.]; nnl. meestal in de meervoudsvorm merites [1702; WNT personeel I]. Via Frans mérite 'opmerkelijke morele kwaliteit, verdienste' [ca. 1200; TLF], ontleend aan Latijn meritum 'id.', afleiding van merēre, merērī '(ver)dienen'. Zie ook emeritus. Latijn merēre is verwant met: Grieks meíreshtai 'als aandeel krijgen', moíra 'aandeel' en méros 'deel'; < pie. *mer- 'een deel van iets krijgen' (LIV 570), dat misschien via een overgankelijke betekenis 'iemand toebedelen' < 'aan iemand denken' dezelfde wortel is als *smer- 'herdenken, zich herinneren' (LIV 569). Fries: merite
|
naar boven
|