1.   mergel zn. 'vettige, zeer vruchtbare aarde'
categorie:
leenwoord
Mnl. mergel 'vette aarde' [1258; MNHWS], lant ... dat en geins mergels en bedarf 'land, dat geen mergel nodig heeft' [1280; VMNW].
Ontleend aan middeleeuws Latijn margila 'mergel' [864; Niermeyer], dat moet teruggaan op een Keltisch woord, bijv. Gallisch margila (Delamarre, 219). Plinius de Oudere (Naturalis historia 17, 42) zegt van Latijn marga 'mergel' uitdrukkelijk dat het een Gallisch woord is. De Kelten waren de eersten die bemesting met mergel toepasten. Zoals uit het citaat van 1280 blijkt, werd dit ook in Nederland gedaan.
Mnd. mergel; ohd. mergil 'mergel' (nhd. Mergel).
Fries: mergel


  naar boven