1.   dienaar zn. 'iemand die dient'
categorie:
geleed woord
Mnl. diender 'dienaar' [1285; CG II, Rijmb.], diener 'dienaar' [1300-01; CG I, 2885]; vnnl. dienaer 'gerechtsdienaar' [1545; Stall.], "gerechtsbode, kluiver" [1548; Stall.], dienaer "dye dient ende dye eenich dinck helpt doen" ('die dient en die enig ding helpt doen') [1562; Kil.], dienere 'dienaar, gerechtsdienaar' [1562; Naembouck], diender 'gerechtsdienaar' [1617; WNT verdraaien]. NN is de specifieke vorm+betekenis diender 'agent van politie' [1840; WNT] en dooie diender 'saaie man' [1899; WNT sloome duikelaar].
Nomen agentis bij dienen met het daarvoor gebruikelijk achtervoegsel -aar en de oudere variant -er, en met -d-epenthese ook -der.
Tussen de vormen diener, diender en dienaar werd in het verleden niet altijd semantisch onderscheid gemaakt. In de moderne taal wordt de keuze tussen de achtervoegsels -aar en -(d)er meestal fonologisch bepaald door de werkwoordsstam; zoniet bij dit woord: diender heeft uiteindelijk in het NN een speciale betekenis gekregen. Er ontstond namelijk een vaste verbinding tussen de schout en zijn dienders, waarbij de diender de ondergeschikte van de schout was. Toen rond 1798 de schout uit het openbaar bestuur verdween bleef in de 19e eeuw de diender als politieagent over. Het is een enigszins derogatief woord uit de volkstaal en duidt thans vooral een weinig inschikkelijke, humorloze agent aan. Een dooie diender is een zeer saaie, fantasieloze man. De vorm diender heeft de algemenere betekenis 'dienaar' buiten het NN niet verloren, het West-Vlaams kent bijv. nog messediender 'misdienaar'. Voor de betekenissen 'lid van het winkel- of kantoorpersoneel' en 'lid van het huishoudelijk personeel van iemand van minder hoge rang' wordt het jongere synoniem bediende gebruikt, het personeel van koningen en graven bestond uit dienaren.
dienares zn. 'vrouwelijke dienaar'. Mnl. dienres ende dienreschen 'dienaars en dienaressen' [1450-70; MNW-P]; vnnl. dyenersse "Dienstmaecht" [1562; Kil.], dienaresse 'dienstmaagd' [1566; WNT justitie], dienaersse 'dienstmaagd' [ca. 1600; WNT dienaar], dienaeressen (mv.) 'dienstmaagden' [1604; WNT teeken]. De oudste vormen zijn afleidingen van diener, de jongere van dienaar, met het achtervoegsel -es. ◆ bediende zn. 'iemand die (be)dient'. Vnnl. bediende 'ondergeschikte' [1684; WNT Supp. aziatisch], bedienden (mv.) 'beambten' [1699; WNT uitvoeren]. Wrsch. ontleend aan Duits Bedienter met een aan het Nederlands aangepaste uitgang.


  naar boven