1.   derhalve bw. 'daarom'
categorie:
geleed woord
Mnl. of vnnl. derhalven 'daarom' [1425-1575; MNW werden], derhalven 'zodat' [1524; WNT voltrekken].
Gevormd uit der, genitief meervoud van het aanwijzend voornaamwoord d(i)e, en het achtervoegsel -halve 'wegens, van de kant van', dat ontstaan is uit het zn. halve 'zijde, kant, opzicht', zie ook behalve. De grondbetekenis is dus 'wegens die dingen'.
Mnd. der halven 'daarom' (nhd. deshalb 'id.').
In het Vroegnieuwnederlands kwamen als varianten ook dierhalve en met de genitief van het enkelvoud des- en dieshalve voor, die dus 'wegens dat' betekenden.


  naar boven