1.   deren ww. 'schaden'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Onl. ni-dereda (pret.) 'niet deerden', gederen 'schaden' [1100; Will.]; mnl. daren 'kwetsen, schaden' [1201-25; CG II, Floyr], derende (teg.deelw.) 'schadende' [1240; Bern.].
Afleiding van pgm. *darō- 'schade', dat in het Middelnederlands als dare, dere 'schade, pijn, letsel' is overgeleverd, bijv. Hi dede hem herde clene dare 'hij [de slang] bracht hem zeer weinig letsel toe' [ca. 1350; MNW].
Os. derian 'schaden'; ohd. teren 'id.' (mhd. deren, naast tarōn 'id.'); oe. derian, ofri. dera; < pgm. *darjan- 'schaden', een afleiding van pgm. *daro- 'schade', waarvan ook ohd. tara en oe. daru 'id.'.
Verwante vormen buiten het West-Germaans zijn niet met zekerheid aan te wijzen. Wrsch. gaat het gezien het vocalisme met -a- om een substraatwoord.


  naar boven