1.   sluier zn. 'verhullende doek'
Vnnl. slo(e)yer 'zekere fijne, doorschijnende katoenen of zijden stof' in 58 ellen sloyers, daer aff laeten maeken der stat ventgen '58 el sluier, (en) daarvan laten maken het stadsvaandel' [1527; Rek. v. Nijm. 3, 355], 100 ellen sloeyers tot een nye ventgen '100 el sluier voor een nieuw vaandel' [1543; Rek. v. Nijm. 8, 148], 'doek van deze stof' in Sindalen oft Sluyers (ook sindael was een fijngeweven stof) [1581; iWNT], 'sjerp als herkenningsteken van een soldaat' in Velt-teeckens, oft Sluyers, openbaerlick aenghehecht '... duidelijk zichtbaar aangebracht' [1581; iWNT], hoeden ... mit banden sleuyers ... ende alderhande cieraeten versien 'hoeden, voorzien van banden, sjerpen en allerlei versierselen' [1589; iWNT kraus], '(doorzichtige) hoofddoek' in de Moeder nam haar sluyertje [1610-19; iWNT], doe nam sy den sluyer, ende bedeckte haer 'toen pakte ze de sluier en bedekte zich (ermee)' [1637; Statenbijbel].
Gezien de late datering is het Nederlandse woord wrsch. ontleend aan het Middelnederduits of het Middelhoogduits. Hoogduits Schleier 'sluier, hoofddoek' is al sinds het midden van de 13e eeuw in vele varianten geattesteerd, zoals sloger, sloi(g)er, slogier, slei(g)er. Dat het woord in het Nederlands aanvankelijk met oy, oey en al gauw meestal met uy > nnl. ui werd geschreven, is kenmerkend voor leenwoorden met een diftong oi of äü in de brontaal, zie bijv. fluit, luifel en zie ook buitelen.
De herkomst van het Neder- en Hoogduitse woord is onzeker. Mogelijk is het een ontlening, maar de brontaal is onbekend (Kluge). Het woord verwijst oorspr. naar een fijn, meestal doorzichtig weefsel, en niet naar een specifiek kledingstuk. Verband met mnl. slooyen 'langs de grond slepen (van een kledingstuk)' en het daarvan afgeleide slooye 'sleep van een kledingstuk' (zie sleuren) lijkt daarom onwaarschijnlijk.
Ozw. slöiere 'sluier (?)' [1483; Söderwall], nzw. slöijer 'sluier' [1609; Hellquist], later slöja 'id.' is ontleend aan het mnd., evenals nde. slør 'id.'.
Literatuur: Rek. v. Nijm.: J. Kleijntjens & L. Sormani (1919), Rekeningen der stad Nijmegen, Nijmegen
Fries: -


  naar boven