1.   aandeel zn. 'bijdrage, toekomend deel, aandeelbewijs'
categorie:
geleed woord
Mnl. andeel 'deel dat men ergens in heeft' [1293; CG I, 1966]; vnnl. aen-deel 'deel; toekomend deel, aandeel bij verdeling van goederen' [1588; Kil.], aandeel 'bijdrage' [1645; WNT]; nnl. de eerste uitgiften der aandeelen in deze geldleening, worden vrijgesteld van de registratieregten [1825; WNT registratierecht], aandeelen (mv.) 'aandeelbewijzen' [1846; WNT verband].
Mogelijk afgeleid van het werkwoord aandelen 'deelhebben aan, delen in' (< mnl. aendelen 'toedelen, in iets delen'), van aan en delen. Een andere verklaring gaat uit van pgm. *anadaili-, zie deel 1.
Mnd. andel; mhd. anteil 'deel, aandeel' (nhd. Anteil); nfri. oandiel.
Vanaf het begin van de 19e eeuw gaat aandeel het eerdere actie vervangen in de betekenis 'financieel aandeel, aandeelbewijs'.
Literatuur: Lessen 1940, 64
Fries: oandiel


  naar boven