1.   boleet zn. 'paddestoel uit het geslacht Boletus'
categorie:
leenwoord
Nnl. bolētus 'eetbare paddestoel' [1912; Kuipers], boleet [1952; Koenen].
Vrij jonge ontlening aan Latijn bōlētus 'champignon, paddestoel' < Grieks bōlítes 'eetbare paddestoel'.
Door de late ontlening wordt de te verwachten, echt Nederlandse ontwikkeling naar *bult (bōlētus > *bulita- > *bult) in het nnl. niet aangetroffen; dit is wel het geval in ohd. buliz 'truffel' [10e eeuw] > nhd. Bülz, Bilz [18e eeuw], thans Pilz 'paddestoel'. Een vroegere Nederlandse ontlening is evenwel mnl. bulte 'boleet' [1477; Teuth.], wrsch. uit het Duits.


  naar boven