1.   bol 1 zn. 'rond voorwerp'
categorie:
erfwoord
Mnl. bol (als plaatsnaam) [1280; CG I, 487], bolle (als bijnaam) [1282; CG I, 614], ook al in de betekenis 'hoofd' zoals in het werkwoord bolaersen 'hals over kop rollen' [1550; MNW].
Os. bollo 'drinknap'; ohd. bolla 'blaas', hirnibolla 'hersenpan' (nhd. Bolle '(bloem)bol, ui'); ofri. bolla '(rond) brood' (nfri. bôle); oe. bolla 'schaal' (ne. bowl, waaruit Nederlands bowl); on. bolli 'beker'; < pgm. *bulnan- 'rond voorwerp', bij de nultrap van de wortel pie. *bhel-, zie bal 1.


  naar boven