1.   diets bn. 'Nederlands'
categorie:
geleed woord, substraatwoord
Mnl. in dietsche 'in het Nederlands' [1276-1300; CG II, Kerst], in dietsche word 'in Nederlandse woorden' [1285; CG II, Rijmb.], jegen der dietscher heren lant 'aangaande het land van de Hollandse? heer' [1291, Holland; CG I, 1520], van den duutschen huus 'van het convent van de Duitse Orde' [1297, Mechelen; CG I, 2383], dietsch 'volkstaal (tegenover het Waals)' [1299; CG I, 2654], den dietschen huus 'aan het convent van de Duitse Orde' [1299, Brugge; CG I, 2647], jn dietsch 'in het Nederlands' [1299; CG I, 2654], allen coepmannen, sijn si van jnghelant, sijn si van brabant, sijn si van vlaendren. sijn si van dutscen lande 'alle kooplieden, zowel uit Engeland, uit Brabant, uit Vlaanderen, als uit Duitsland(?)' [1300, Holland; CG I, 2743], diets ... spreken 'Nederlands spreken (in Vlaenderlant)' [1315-35; MNW-R], Es hi walsch/ dietsch/ oft latijn 'of het Waals, Nederlands of Latijn is' [1340-60; MNW-R], in Duytsche woert 'in het Nederlands' [1465-85 MNW-R]; vnnl. vlaems spaens duyts ende wals 'Vlaams, Spaans, Duits? en Waals' [1544; MNW-R], Duits(ch), Duyts(ch) 'de taal die vanaf Vlaanderen tot aan de Oostzeekust wordt gesproken' [1584; Twe-spraack], Duytsch, Engelsch, Italiaens ende andere vreemde talen [1599; Kil.].
Afleiding van mnl. diet 'volk, lieden' [1287; CG II, Nat. Bl. D] < onl. thiat, thiada 'id.' [10e eeuw; W.Ps.].
Os. thiudisk; ohd. diutisc (nhd. deutsch 'Duits'); nfri. Dútsk 'duits'; ne. Dutch 'Nederlands'; on. þýð-verskr; got. þiudiskō (bw.) 'heidens'; afleidingen van een hypothetisch pgm. *þeuðō 'volk', dat we vinden als mnl. diet, diede, os. thioda, ohd. diot(a), ofri. thiade, oe. þēod, on. þjód, got. þiuda. Of het woord pgm. is, wordt betwijfeld; het is mogelijk in het Frankisch verschenen en heeft zich zeer vroeg in de andere talen verspreid. In 786 vinden we voor het eerst de gelatiniseerde vorm theodiscus 'in de volkstaal' [Eggers 1963]: Georgius van Ostia, bisschop van Amiens, schrijft aan paus Hadrianus I over een synode in Engeland, waar de besluiten tam Latine quam theodisce 'zowel in het Latijn als in de volkstaal' werden voorgelezen. Het woord in deze vorm is Westfrankisch, niet Oudengels, maar blijkbaar kende Georgius het als Germaans in tegenstelling tot Romaans of Latijn. In 788 vinden we quod theodisca lingua ... dicitur 'wat men in de volkstaal ... noemt' [Lühr]; vanaf de 9e eeuw wordt diutisk in het Frankische gebied het woord voor 'volks', 'eigen', 'in de volkstaal', vooral in tegenstelling tot 'Romaans' [Lühr].
Verwant met Oudiers túath, oskisch touto 'volk', Latijn Teutoni (volksnaam) 'Teutonen', misschien uit pie *teutā 'volk' [IEW 1080]; tegenwoordig gaat men er echter van uit dat we hier met een Europees substraatwoord te maken hebben.
Diets is de westelijke klankvariant van duits, zoals nu nog Vlaams (be)dieden naast Nederlands duiden.
De regionale varianten dietsch en duutsch bestonden eeuwenlang als aanduiding van de volkstaal tegenover Frans en Latijn. De concrete invulling van het begrip 'volkstaal' kon variëren al naar gelang de context: de nauwe betekenis van Nederlands, of ruimer als de taal van het Nederlandse en Duitse gebied. In het Vroegnieuwnederlands wordt de westelijke variant diets tijdelijk verdrongen door duits (waaruit het dan wordt ontleend als Engels Dutch); van dan af begint men duits ook bepaaldelijk toe te passen op de taal van de Duitsers, getuige de passage bij Kiliaan 1599. Daarnaast behoudt duits zijn oude betekenis; specifiek met betrekking tot de Nederlandse taal wordt het gebruikt tot in de 19e eeuw, wanneer de stilistische en semantische differentiatie van diets en duits zich defintief gaat aftekenen. Duits verwijst voortaan alleen naar de taal der Duitsers, diets wordt in verheven stijl gebruikt voor de Nederlandse taal. Bovendien krijgt diets onder invloed van het 19e-eeuwse Vlaams-nationalisme de bijbetekenis 'grootnederlands'; in die opvatting blijft het woord binnen een segment van de Vlaamse Beweging in zwang tot aan het einde van de Tweede Wereldoorlog.
Diets maken is al een Middelnederlandse uitdrukking: Si maken den mensche dyets of vroet, dattet waer is 'ze maken de mens wijs, dat het waar is' [1437; MNW], en betekent letterlijk 'in de volkstaal zeggen' (als tegenstelling tot het tot ver na de Middeleeuwen gebruikelijke Latijn), vandaar 'aan het verstand brengen, wijsmaken'.
Literatuur: H. Eggers (1963) Deutsche Sprachgeschichte I. Das Althochdeutsche, Reinbek, 41-46; De Tollenaere 1969, 231; H. Eggers (ed., 1970) Der Volksname Deutsch (Wege der Forschung 156), Darmstadt; Toorn 1991, 143-148; R. Lühr (1994) 'Das Wordt 'deutsch' in seinen einheimischen sprachlichen Belegen', in: Zeitschrift für Literaturwissenschaft und Linguistik 24, 37vv.; R.S.P. Beekes (1998) 'The Origin of Latin aqua, and of *teutaa "people"', in: Journal of Indo-European Studies 26, 459-466; M. Philippa (1999) 'Wat het Diets beduidt', in: OT 68, 280-281


  naar boven