1.   volgen ww. 'achternagaan, komen na'
Onl. uolgeten sie them sterne 'volgden ze de ster' [1151-1200; Reimbibel]; mnl. volghen ook 'erna komen, geschreven zijn e.d.' in Doe dese bede aldos gedaen Hadde ysabeel. daer menech traen Na uolgede 'nadat Isabel dit verzoek zo had gedaan, waar vele tranen op volgden' [1265-70; VMNW], .f. die uolghet na die .e. 'de f komt na de e' [1287; VMNW].
Os. folgōn (mnd. volgen); ohd. folgēn (nhd. folgen); ofri. folgia, fulgia (nfri. folgje); oe. folgian, fylgan (ne. follow); on. fylgja (nzw. följa); alle 'volgen' en afgeleide betekenissen, < pgm. *fulgōn-, *fulgēn-.
Misschien verwant met: Welsh en Cornisch ol 'spoor, voetafdruk', Oudbretons ol 'opsporing', Bretons heûl 'volgen'; < pie. *plgh- (Germaans), *polgh-.
Fries: folgje


  naar boven