1.   voeren 1 ww. 'leidend brengen'
categorie:
erfwoord
Onl. fuoren 'brengen, leiden' in ande thaz cruce ze ierusalem uorde 'en (hij) bracht het kruis naar Jeruzalem', The uorden se mit sánge ... zo then abrahames scozon 'Ze leidden haar met zang naar Abrahams schoot' [beide 1151-1200; Reimbibel]; mnl. uoeren, vuren 'brengen' [1240; Bern.], voeren in Hi sal v voeren in een land [1285; VMNW].
Os. fōrian (mnd. vören, vuren); ohd. fuoren (nhd. führen); ofri. fēra (nfri. fiere); oe. fēran 'gaan, reizen'; on. fœra (nzw. föra); alle (behalve oe.) 'leiden, brengen, dragen e.d.', < pgm. *fōrjan-, causatief van varen 2.
Zie ook tuig voor de samenstelling voertuig.
Fries: fiere


  naar boven