1.   diode zn. 'halfgeleiderelement'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Nnl. dioden (mv.) 'id.' [1937; WNT triode].
Ontleend aan Engels diode 'id.' [1919; OED], gevormd op basis van Grieks dí- 'twee-' en hodós 'weg', naar analogie van de woorden anode en kathode.
De eerste diodes bestonden uit een elektronenbuis met twee elektroden, een anode en een kathode. De enige mogelijke richting voor elektrische stroom is van anode naar kathode. Nu is alleen nog de halfgeleidervariant met dezelfde functie in gebruik.


  naar boven