131.   libel 1 zn. 'insect behorende tot de orde der Odonata'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. die Insekten ... welke men gemeenlyk Juffers, of ook wel Libellen noemt [1761; WNT].
Ontleend aan Neolatijn libellula 'zeker insect', verkleinwoord van klassiek Latijn libella 'waterpasinstrument', verkleinwoord van libra 'waterpas, weegschaal'. Libellula raakte als algemene benaming bekend door het werk van de Zweedse bioloog Linnaeus (1707-1778), die geen verklaring gaf voor de keuze van dat woord. Als aanduiding voor een insect was het woord echter al in 1558 geïntroduceerd door de Franse geneeskundige en bioloog Guillaume Rondelet (1507-1566) in zijn boek Histoire entière des poissons; hij gaf de naam libellula fluviatilis, letterlijk 'rivierwaterpas' aan de larve van een bepaalde juffersoort, die de lichaamsbouw had van de Zygaena of Libella, een zeevis met de T-vorm van een waterpasinstrument zoals architecten dat gebruikten.
Fries: libel
132.   linoleum zn. 'kurkzeil'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. linoleum is de naam eener stof, die sedert eenigen tijd een belangrijk handelsartikel vormt en tot vloer- en tafelkleeden enz. wordt gebruikt [1886; WNT].
Internationaal neologisme, ontleend aan Engels linoleum 'id.' [1863; OED], gevormd uit Latijn līnum 'vlas', verwant met het eerste lid van lijnzaad, en oleum 'olie', zie olie, naar de belangrijkste basisstof vlasolie (lijnolie) die bij de productie van linoleum wordt gebruikt. Linoleum werd in de periode 1860-63 ontwikkeld en geïntroduceerd door de Britse rubberfabrikant Fredrick Walton (1833-1928).
Fries: linoaleum
133.   lobelia zn. 'geslacht van sierplanten (Lobelia)'
categorie:
leenwoord, eponiem, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. lobelia [1779; Houttuyn II, 11, 118-131].
Ontleend aan wetenschappelijk Neolatijn lobelia, als plantnaam geïntroduceerd door de Franse botanist Charles Plumier (1646-1704), ter ere van de Vlaamse geneeskundige en botanist Matthias de Lobel (1538-1616, Latijnse naam Lobelius). Deze achternaam, een andere spelling voor de l'aubel, gaat terug op de boomnaam Oudfrans aubel 'witte populier', zie abeel.
Fries: lobelia
134.   logaritme zn. 'wiskundige functie'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Vnnl. de Logarithmus van het Menighvuldighende ghetal [1626; WNT]; nnl. logarithme [1824; Weiland].
Internationaal wetenschappelijk neologisme, als Neolatijn logarithmus geïntroduceerd door de Schotse wis-, natuur- en sterrenkundige John Napier (1550-1617) in zijn werk Mirifici logarithmorum canonis descriptio, dat in 1626 in het Nederlands werd vertaald. Het is gevormd uit de Griekse woorden lógos in de betekenis 'verhouding' of 'het rekenen', afleiding van légein 'spreken', zie legende; en arithmós 'getal', zie aritmetica.
Letterlijk zijn logaritmen dus 'verhoudingsgetallen' of 'rekengetallen'. Logaritmen zijn een hulpmiddel bij het rekenen, i.h.b. het vermenigvuldigen en delen. Tot aan het tijdperk van de rekenmachine en computer deed men dit met behulp van tabellen met getallen.
Fries: logaritme
135.   logistiek zn. 'goederenstroombeheersing'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. logistiek "wetenschap, die den tijd en de plaats, welke tot het uitvoeren eener taktische beweging noodig zijn, leert berekenen" [1855; Kramers], 'alle voorbereidingen en handelingen om militaire troepen van goederen en voorraden te voorzien', ook 'betreffende de logistiek' [beide 1961; Van Dale], logistiek (bn.) "slaande op aktiviteiten inzake de goederenstroombeheersing" [1977; Nevem], 'goederenstroombeheersing' in een rapport getiteld Eerste aanzet case studie logistiek regio Terneuzen [1979; Picarta].
Ontleend aan Frans logistique 'de theoretische organisatie van onderbrenging, transport en proviandering van militaire troepen' [1840; Rey], een neologisme geïntroduceerd door de Franse krijgskundige generaal Baron de Jomini (1779-1869) in zijn Précis de l'art de la guerre en gevormd bij logis 'onderdak, logies' zoals dat voorkwam in major général des logis 'kwartiermeester'. Het woord is verwant met logeren.
In het Amerikaans-Engels werd het Franse woord ontleend als logistics en is het sinds de Amerikaanse Burgeroorlog in de militaire betekenis algemeen gebruikelijk. Later ontstond een bedrijfseconomische toepassing [1947; OED] en in de jaren 1960 werd de betekenis nog algemener 'goederenstroombeheersing'. Deze laatste betekenis is overgenomen in het Nederlands.
Literatuur: Nevem (1977), Goederenstroombeheersing, begrippen en afkortingen, Den Haag
Fries: logistyk
136.   logopedie zn. 'stem- en spraakkunde'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. een internationaal congres voor logopaedie en phoniatrie [1924; NRC], logopedie [1926; NRC].
Wetenschappelijk neologisme, in 1924 als Duits Logopädie geïntroduceerd door de Oostenrijkse arts Emil Fröschels (1884-1972), grondlegger van de spraak- en stemgeneeskunde. Het is gevormd uit Grieks lógos 'woord', zie -logie, en paideía 'vorming' bij paĩs (genitief paidós) 'kind', zie pedo-.
De logopedie is het behandelen van stoornissen in de communicatie, met name spraak-, stem-, taal- en gehoorstoornissen en primaire mond- en keelfunctiestoornissen. Het is een paramedische wetenschap en ze onderscheidt zich daarmee van het medische specialisme foniatrie.
De term wordt gebruikt in o.a. Duitsland, Zwitserland, Italië, Nederland en België, maar in Frankrijk en in de Engelstalige gebieden zijn Frans logopédie, Engels logopedics ongebruikelijk; daar wordt deze wetenschap meestal orthophonie resp. speech therapy genoemd.
Fries: logopedy
137.   ludiek bn. 'speels'
categorie:
geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. Ik had voortdurend behoefte aan een adjectief bij spel, dat eenvoudig uitdrukt "wat tot spel of spelen behoort". Speelsch kon daartoe niet dienen, het heeft een te speciale nuance van beteekenis. Men veroorlove mij daarom het woord ludiek in te voeren [1938; Huizinga].
Neologisme, in 1938 geïntroduceerd door de historicus en cultuurfilosoof Johan Huizinga (1872-1945) als geleerde afleiding van Latijn lūdus 'spel', naar het voorbeeld van Frans ludique 'id.' [voor 1910; Rey], dat destijds alleen in psychologische geschriften voorkwam.
Huizinga gebruikte het woord in de inleiding van zijn standaardwerk Homo ludens. Aanvankelijk was ludiek vooral een erudiet woord, tot het werd opgepikt door de Amsterdamse schilder en publicist Constant Nieuwenhuys (1920-2005), die veel invloed had op de Provo-beweging in de jaren zestig. In 1966 spraken de provo's m.b.t. tot hun eigen doelstelling van een ludieke orde. Hun happenings 'vreedzame demonstraties met een speels karakter' werden door de buitenwereld ook wel ludieke acties genoemd. Later kreeg het begrip ludieke actie een bredere inhoud: elke speels vormgegeven doch serieuze openbare bezigheid kan ludiek genoemd worden.
Literatuur: J. Huizinga (1938), Homo ludens: proeve eener bepaling van het spel-element in de cultuur, Haarlem
Fries: ludyk
138.   magnetron zn. 'oven waarin voedsel door elektromagnetische golven wordt verhit'
categorie:
leenwoord, verkorting, geleerde schepping, bedenker bekend, alleen in België of Nederland
Nnl. magnetron 'instrument dat microgolfstraling genereert' in z.g. magnetrons, een speciaal type oscillatorlamp [1933; Vaderland], vooral in samenstellingen, bijv. magnetronlampen [1937; Vaderland], magnetronoven 'oven waarin voedsel d.m.v. microgolfstraling kan worden verwarmd' [1981; Kramers II], vervolgens magnetron 'id.' [1984; Van Dale HN].
Internationaal neologisme, in 1920 geïntroduceerd door de Amerikaanse natuurkundige Albert W. Hull (1880-1966) bij de ontwikkeling van de magnetron, een bepaald type elektronenbuis waarvan o.a. een permanente magneet deel uitmaakte. Het woord is gevormd bij magneet met een achtervoegsel -tron dat in die periode werd gebruikt voor diverse andere nieuwe typen elektronenbuis en dat teruggaat op Grieks -tron, waarmee instrumentnamen werden afgeleid, bijv. phóbetron 'vogelverschrikker', kínētron 'roerstaaf', émplastron 'pleisterzalf' (zie pleister).
Een van de bekendste toepassingen van de magnetron in de oorspr. technische betekenis van het woord is de microgolfoven [1986; Picarta], leenvertaling van Engels microwave oven [1965; OED]. In het NN heet dit apparaat al sinds de introductie ervan magnetronoven en algauw kortweg magnetron. In het BN spreekt men nog altijd van microgolfoven of kortweg microgolf [2000; Standaard].
Fries: magnetron
139.   mantelzorg zn. 'zorg in een kleine groep, waarvan de leden onderling in relatie staan'
categorie:
geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. mantelzorg [1971; Hattinga Verschure 1977].
J.C.M. Hattinga Verschure introduceerde dit begrip in 1971 als een van de drie kaders van zorgverlening, naast zelfzorg en professionele zorg. De 'kleine groep' is in de praktijk vaak een gezin, maar kan ook bijv. een familie, een buurt, een gemeenschap van geloofsgenoten of een groepje lotgenoten zijn. De zorg die men binnen zo'n groep aan elkaar verleent is "voor elk lid van de groep als een mantel, die verwarmt, beschut en beveiligt," aldus Hattinga Verschures motivatie.
Haar analyse van zelfzorg en mantelzorg omvatte destijds ook de normale zorg voor bijv. eigen eten resp. eigen kinderen. Tegenwoordig spreekt men meestal alleen van mantelzorg bij zorg aan personen met vrij ernstige fysieke, verstandelijke of psychische beperkingen. Van (bereidheid tot) wederkerigheid, bij Hattinga Verschure nog een definiërend kenmerk van mantelzorg, is lang niet altijd meer sprake.
Literatuur: J.C.M. Hattinga Verschure (1977), Het verschijnsel zorg, Lochem, 80-81
140.   margarine zn. 'kunstboter'
categorie:
leenwoord, bedenker bekend
Nnl. margarine 'soort vet' [1847; Kramers], margarine-boter 'kunstboter' [1879; Groene Amsterdammer], margarine 'id.' [1886; Nieuwe Amersfoortsche Courant].
In de huidige betekenis ontleend aan Frans margarine 'kunstboter' [1869; TLF], verkorting van oléomargarine, de naam die de Franse scheikundige Hyppolite Mège-Mouriès (1817-1880) introduceerde voor het mengsel waarvoor hij in 1869 patent aanvroeg, en waarvan het hoofdbestanddeel een soort vet was dat door de Franse scheikundige Michel Eugène Chevreul (1786-1889) al margarine [1813; TLF] genoemd werd. Chevreul leidde de naam ervan met de scheikundige uitgang -ine af van Grieks márgaron 'parel', zie margriet, vanwege de kleur van de vetbolletjes die tijdens de bereiding van margarine ontstonden.
De eerste margarineboterfabriek werd in 1871 opgericht door de Nederlandse ondernemer A.J. Jurgens. In Nederland werd verkorting van de naam margarine-boter tot margarine gepropageerd door degenen die vonden dat dit product ten onrechte boter werd genoemd. Door de Boterwet van 1889 kreeg de term margarine een wettelijke status.
Fries: margarine

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven