Gezocht op:
trefwoord: ""
en categorie: "bedenker bekend"

101 tot 110 van 174

1 | 11 | 21 | 31 | 41 | 51 | 61 | 71 | 81 | 91 | 101 | 111 | 121 | 131 | 141 | 151 | 161 | 171

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >

Index:



hal
halal
halen
half
halleluja
hallo
hallucinatie
hallucineren
halm
halo

halogeen

hals
halsstarrig
halster
halszaak
halt
halte
halter
halva-
-halve
halverwege


101.   halogeen zn. 'scheikundig element uit een bepaalde groep'
categorie:
geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. als latinisme halogenium [1832; Weiland], met als meervoud halogenen (mv.) [1869; de Jong]; later als ev. halogeen [1914; van Dale].
Internationaal wetenschappelijk neologisme, in 1842 door de Zweedse scheikundige Jöns Jakob Berzelius (1779-1848) gevormd (Zweeds halogen) uit de woordelementen halo- < Grieks háls (genitief halós) 'zout', verwant met zout, en -geen 'producerend'.
Tot de halogenen behoren alle elementen uit groep VII van het periodiek systeem, waarvan de bekendste chloor en jodium zijn. Deze elementen worden zo genoemd, omdat zij zeer gemakkelijk zouten vormen wanneer ze in contact komen met een metaal.
In de algemene taal is het woord vooral bekend geworden in de samenstelling halogeenlamp, waarin een kleine hoeveelheid halogeengas (meestal jodium of broom) is verwerkt.
102.   harmonica zn. 'muziekinstrument'
categorie:
geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. harmonica 'glasharmonica' [1824; Weiland], de gewone harmonica 'soort accordeon' [1876; WNT]; in de samenstellingen trekharmonica [1868; WNT trekken], mondharmonica [1883; WNT], en harmonicawagens 'gelede wagons met harmonicaverbindingen' [1948; WNT spoorweg], harmonicadeur 'vouwdeur' [1954; WNT Aanv. beweging].
Internationaal neologisme, in 1761 of 1762 geïntroduceerd door de Amerikaanse staatsman en natuurkundige Benjamin Franklin (1706-1790), als naam voor een instrument dat hij had ontworpen. Hij noemde het armonica, daarbij bewust kiezend voor een woord uit het Italiaans, de taal van de toenmalige muzikale wereld. Het Italiaanse woord, dat 'muzikaal, harmonieus' betekent, gaat via Latijn harmonicus terug op Grieks harmonikós 'muzikaal, bekend met de harmonie', afleiding van harmonía 'harmonie', zie harmonie. In de meeste talen die het woord nu kennen, wordt de etymologische vorm met ha- gebruikt.
Franklins instrument, de glasharmonica, werkte op basis van een reeks glazen kommetjes, die met de vingers werden bespeeld. Het gebruik van verschillende losse glazen om er muziek mee te maken werd in Europa ingevoerd uit Perzië in de 11e eeuw. Franklin besloot, onder de indruk van het spel van E. Delaval op dergelijke glazen, er een echt instrument van te maken, accurater van toon en beter bespeelbaar dan losse glazen. Later werd het woord aan diverse andere nieuwe muziekinstrumenten toegekend. Het gevolg is dat, in elk geval in het Nederlands, het woord harmonica als simplex niet eenduidig is, uit de context moet blijken welk muziekinstrument bedoeld wordt, tegenwoordig meestal een van de twee hierna genoemde. Bij de mondharmonica, in 1821 uitgevonden door de Duitser Christian Friedrich Ludwig Buschmann (1805-1864), worden stalen strookjes door lucht uit de mond aan het trillen gebracht. Buschmann ontwierp ook de eerste trek- of handharmonica, die op hetzelfde principe werkt, maar waarbij de luchtstroom door een blaasbalg wordt voortgebracht. Een variant hiervan is de accordeon. In Vlaanderen wordt een trekharmonica ook wel een trekzak genoemd.
In figuurlijke zin, naar het karakteristieke vormelement, de balg, van de trekharmonica, wordt harmonica- ook als eerste lid in samenstellingen gebruikt, bijv. in harmonicadeur of -wand 'vouwdeur of -wand', harmonicabus 'gelede bus'.
103.   helikopter zn. 'hefschroefvliegtuig'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. helicoptère [1900; WNT Aanv.], helicoptère, helicopter [1926; Koenen], helicopter [1930; Verschueren], helikopter (voorkeurspelling), helicopter [1954; WL].
Ontleend aan Frans hélicoptère 'id.' [1862; Rey], later met vormaanpassing aan Engels helicopter 'id.' [1861; OED]. Neologisme, geïntroduceerd door de Franse helikopterpionier Gustave Ponton d'Amécourt (1825-1888) en gevormd uit de Griekse woorden hélix (combinatievorm helik(o)- op basis van de genitief hélikos) 'kronkeling, spiraal' en pterón 'vleugel', verwant met veer 1.
D'Amécourt was slechts een van de velen die in de loop der eeuwen vergeefse pogingen ondernamen om een machine te bouwen die zich ook verticaal goed door de lucht kon verplaatsen. Zijn woordbedenksel had meer succes en heeft op den duur alle alternatieve namen doen verdwijnen. De doorbraak kwam in 1941 in de Verenigde Staten en daardoor heeft de Engelse vorm helicopter ook in het Nederlands het pleit gewonnen tegen hélicoptère, dat vanaf toen in de vakliteratuur nauwelijks meer voorkwam; het grote publiek maakte pas kennis met de helicopter door de reddingsacties na de watersnoodramp van 1 februari 1953, toen Britse, Amerikaanse en Canadese legerhelikopters in groten getale te hulp schoten. Van bliksemsnelle vormverandering hélicoptère > helicopter in dat jaar (zie Sanders 2003) is dus geen sprake.
Vergeefs heeft men getracht de purismen hefschroefvliegtuig [1940; Koenen] en wentelwiek [1953; WNT Aanv.] in te voeren.
Literatuur: E. Sanders (2003), 'Woordhoek - Helikopter', in: NRC Handelsblad, 27-01-2003, 20
104.   helium zn. 'scheikundig element (He), een edelgas'
categorie:
geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. helium 'zeker edelgas' [1882; WNT Aanv.].
Internationaal neologisme, voorgesteld door de Britse sterrenkundige Sir Joseph Norman Lockyer (1836-1920), die het bestaan van dit element in 1868 postuleerde uit het door hem onderzochte spectrum van zonlicht. De naam is gevormd op basis van Grieks hḗlios 'zon', verwant met Latijn sōl 'zon', zie solair; met achtervoegsel -ium zoals gebruikelijk bij de jongere namen van scheikundige elementen.
105.   heteroseksueel
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Zie: homoseksueel
106.   homeopathie zn. 'bepaalde geneeswijze'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. homoiopathie 'zekere geneeswijze' [1824; Weiland], vaak gespeld met homoeo- [1833, in een boektitel; Picarta] en al vroeg ook met homeo- [1852, in een brochuretitel; Picarta].
Internationaal neologisme, in 1796 in het Duits geïntroduceerd als Homöopathie door de arts en apotheker Samuel Christian Friedrich Hahnemann (1755-1843) en gevormd op basis van Grieks homoĩos 'gelijksoortig, gelijkend' (afgeleid van homós 'gelijk', zie homo-) en páthos 'gevoel, leed, ziekte', zie pathos; met in het achterhoofd ongetwijfeld ook de al klassiek-Griekse samenstelling homoiopathḗs 'gelijke ervaringen hebbend'.
Volgens de leer van Hahnemann kan een zieke worden genezen door het toedienen van een middel dat, wanneer het in een grotere dosis op een gezond mens zou worden toegepast, gelijksoortige symptomen zou veroorzaken als die van de te bestrijden ziekte. De leer van Hahnemann wordt in het Nederlands ter verduidelijking ook wel klassieke homeopathie genoemd, onderscheiden van andere alternatieve geneeswijzen.
De spelling met homoeo-, traditioneel onder classici, concurreert met de spelling homeo-, die beter aansluit bij de gangbare Nederlandse uitspraak en bij de Franse en Amerikaans-Engelse spelling. Homeopathie wordt door WL 1954, het Groene Boekje, als voorkeurspelling werd genoemd en in WL 1995 als enige officiële spelling erkend. In de tweede helft van de 20e eeuw krijgt deze spelling dan ook de overhand, maar in de praktijk heeft het homoeopathie vooralsnog niet helemaal kunnen vervangen, ook niet in officiële publicaties.
107.   homoseksueel bn. 'seksueel gericht op personen van hetzelfde geslacht; betreffende zulke gerichtheid'; zn. 'homoseksueel persoon'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. homosexueel 'seksueel gericht op personen van hetzelfde geslacht' [1892; Kunst/Schutte 1991], homosexueele geslachtsdaden [1933; WNT Aanv.], gebruikt als zn. in wij allen - hetero- en homosexueelen - [1905; WNT Aanv.].
Internationaal neologisme, als homosexual in het Duits geïntroduceerd in 1869, toen nog anoniem, door de Hongaars/Oostenrijkse journalist en homorechtenvoorvechter Karl-Maria Kertbeny (oorspr. Bernkert, 1824-1882) en in een breder perspectief en internationaal bekend geworden door het invloedrijke werk Psychopathia Sexualis uit 1886 van de Duitse sexuoloog Richard von Krafft-Ebing (1840-1902). Daarna verschijnen bijv.: Frans homosexuel bn. [1894; Rey], zn. [1891; Rey], Engels homosexual bn. [1892; Rey], zn. [1912; OED].
Kertbeny vormde dit woord uit het Griekse element homo- 'zelf, eigen' en Duits sexual in de betekenis 'betreffende het geslachtleven', zie seksueel bij seks. De analyse dat homosexual gevormd zou zijn uit Grieks homo- en het Latijnse bn. sexuālis 'tot het geslacht behorend', bij het zn. sexus 'geslacht' (zie sekse), is niet juist; dat zou een betekenis 'tot hetzelfde geslacht behorend' moeten geven. Op grond van deze onjuiste analyse werd het woord door wetenschappers echter aanvankelijk verguisd, omdat zo'n combinatie indruist tegen de gewoonte om wetenschappelijke neologismes uit slechts één van de klassieke talen te vormen en niet uit beide.
Als gevolg van de taboesfeer rondom homoseksualiteit zijn diverse spreektalige en meestal pejoratieve synoniemen ontstaan om homoseksuelen te benoemen, voor mannen bijv. nicht 2, poot 2, flikker 2, homofiel, homo (zie hieronder), gay, en voor vrouwen bijv. pot 2, lesbienne en lesbo (zie lesbisch), waarvan sommige ook als geuzennaam gebruikt worden, maar die ieder een eigen specifieke gebruikssfeer hebben. Verdwenen synoniemen zijn bijv. geïnverteerden, sodomieten (zie sodomie), uraniërs. Sinds de homoseksuele emancipatie in Nederland in de jaren 1970 is homoseksueel de neutraalste term geworden.
heteroseksueel bn. 'seksueel gericht op personen van het andere geslacht'; zn. 'heteroseksueel persoon'. Nnl. heterosexueel (bn.) 'betrekking hebbend of gericht op het andere geslacht' in op heterosexueel gebied [1909; Groene Amsterdammer], de heterosexueel (zn.) [1922; Vaderland]. Internationaal neologisme, in 1869 tegelijk met homosexual als heterosexual geïntroduceerd in het Duits, met een eerste lid hetero-. Wrsch. doordat heteroseksualiteit historisch-maatschappelijk en statistisch de norm is, bestaan er van dit woord, in tegenstelling tot homoseksueel, nauwelijks synoniemen. ◆ homo zn. en bn. 'homoseksueel'. Nnl. homo 'id.' [1933; WNT Aanv.]. Verkorting van homoseksueel in dezelfde betekenis. Zo ook Engels homo [1929; OED]. ◆ hetero zn. 'heteroseksuele man of vrouw'. Nnl. hetero 'id.' [1967; WNT Aanv.]. Als antoniem gevormd naar analogie van homo. Hierbij aansluitend is later ook lesbo gevormd uit lesbienne, zie lesbisch.
108.   hormoon zn. 'in het lichaam geproduceerde regulerende stof'
categorie:
geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. hormon 'in het lichaam gevormde stof met regelende werking' [1912; Kramers], hormonen (mv.) [1914; van Dale].
Internationaal wetenschappelijk neologisme, in 1904 als Engels hormone ingevoerd door de Britse geneeskundigen Ernest Henry Starling en William Maddock Bayliss, op basis van het Griekse woord hormõn 'het in beweging brengende', vanwege de eigenschap van hormonen om te dienen als signaal voor bepaalde organen om een bepaalde actie uit te voeren. Het Griekse woord is het teg.deelw. van hormãn '(zich) in beweging brengen', afleiding van hormḗ 'aandrift, prikkel', waarvan de verdere herkomst onzeker is.
In 1902 ontdekte het tweetal dat de dunnedarmwand een stof afscheidt die de alvleesklier aanstuurt. Deze stof noemden zij toen secretin (bij Latijn secretio 'afscheiding'); hormone werd de verzamelnaam voor alle stoffen met een gelijksoortige functie.
109.   ideologie zn. 'theoretische levensbeschouwing'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. ideologie "naam, welke sommige hedendaagsche Franschen voor het woord Metaphysica ... hebben aangenomen" [1832; Weiland], 'begripsleer, wetenschap van de gronden der kennis' [1847; Kramers], 'onpraktisch idealisme' [1914; van Dale]; later algemener 'levensbeschouwing', zoals in burgerlijke ideologie [1938; WNT vastheid], meer in het bijzonder 'het geheel van de leidende beginselen of denkbeelden van een of ander stelsel', in de gevaarlijke ideologieën van sommige W.-Europese staten [1940; Koenen], ideologie van den klassenstrijd [1945; WNT arbeider], de ziekelijkheid van de ideologie der Nazi's [1946; WNT Aanv.].
Ontleend aan het Franse neologisme idéologie 'ideeënleer' [1796; Rey], geïntroduceerd door de Franse filosoof Antoine-Louis-Claude Destutt de Tracy (1754-1836) en gevormd op basis van Grieks idéā, zie idee, en -logie 'wetenschap'.
In Frankrijk kreeg het woord bij tegenstanders van Destutt de Tracy al tegen 1800 de ongunstige betekenis 'abstracte beweringen niet gebaseerd op realiteit'.
110.   impromptu zn. 'voor de vuist geschreven of gezegd vers; schijnbaar geïmproviseerd muziekstuk'
categorie:
leenwoord, bedenker bekend
Nnl. impromptu "een vers voor de vuist vervaardigd, onvoorbereid; ook een in haast bereide maaltijd" [1824; Weiland], "iets, dat zonder voorbereiding, voor de vuist is gemaakt, eene snel opgevatte, zinrijke gedachte, fijne, schrandere scherts of inval" [1847; Kramers], 'voor de vuist gespeeld muziekstuk' [1919; Koenen].
Ontleend aan Frans impromptu 'id.' [1663; Rey], gebruik als zelfstandig naamwoord van de aan het Latijn ontleende uitdrukking in promptu 'bij de hand, gereed', waarin het zn. prōmptus 'gereedheid, het zichtbaar zijn' is afgeleid van het werkwoord prōmere 'doen verschijnen, eruit halen', zie prompt.
Het Franse zn. werd geïntroduceerd door de Franse schrijver Jean-Baptiste Molière (1622-1673) in de blijspeltitel L'Impromptu de Versailles.

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven