1851.   janmaat zn. (NN) 'matroos'
categorie:
geleed woord
Nnl. Jan maat 'matroos' [1721; WNT], meestal als verzamelnaam, bijv. Janmaat, die doorgaans uit ... gemeene huishoudens komt [1787; WNT], later ook enkelvoudig woord, bijv. een janmaat met knuisten [1907; WNT watjekou], onze Janmaats [1912; WNT].
Gevormd uit de persoonsnaam Jan en maat 2 in de oude betekenis 'matroos'. Ook Jan, maar meestal Jantje, werd wel gebruikt als aanduiding voor 'matroos van een oorlogsschip' [ca. 1700; WNT jan]; ook nu nog bestaat in het NN de uitdrukking onze jannen of jantjes 'onze jongens bij de marine'.
1852.   januskop zn. 'persoon met een dubbel gezicht, onoprecht man'
categorie:
geleed woord
Nnl. een Januskop ..., die vooruit ziet en achteruit tevens [1895; WNT], eerder al in andere samenstellingen, bijv. een Janusaangezicht, een hoofd met twee tronies [1872; WNT tronie] en vooral overdrachtelijk in januspolitiek "tweehoofdige, onoprechte of weifelende staatkunde" [1886; Kramers], een janusaangezicht 'een dubbelhartig mens' [1898; van Dale], een janusgezicht 'id.' [1950; van Dale].
Samenstelling uit de oude Romeinse godennaam Janus en kop 2 'hoofd'.
Janus (Latijn Iānus) was de god van de poorten en doorgangen. Hij werd vaak afgebeeld met twee hoofden waarmee hij naar voren en naar achteren kon kijken. Hij was tevens de god van de overgang van het oude naar het nieuwe, vandaar zijn vernoeming in de maandnaam januari.
1853.   jarig bn. 'zijn geboortedag herdenkend'
categorie:
geleed woord
Mnl. jarich 'een jaar oud' [iarech 1287; CG II, Nat.Bl.D], 'betreffende één jaar', bijv. in de iarighe hure 'de jaarlijkse huursom' [1371-78; MNW]; vnnl. jarig 'een jaar of een geheel aantal jaren geleden' in alst iaerich is, dat haeren man stierf [1567; WNT], heden voor de tweede mael jarich sijnde dat ... 'daar het vandaag precies twee jaar geleden is dat ...' [1654; WNT], dan 'zijn geboortedag herdenkend' in hy is jaarig [1691; Sewel NE]; nnl. ook nog toen het juist jarig was dat ... 'precies een jaar geleden' [1806; WNT], en jarige kalveren 'eenjarige kalveren' [1886; WNT], betekenissen die nu verouderd zijn.
Afleiding van jaar met het achtervoegsel -ig.
In het Middelnederlands had jarich betrekking op één jaar. In het Vroegnieuwnederlands verscheen de onpersoonlijke constructie het is jarig (dat) 'het is nu precies één of een geheel aantal jaren geleden, dat'; hieruit ontstond in de 17e eeuw het huidige gebruik met een persoon als onderwerp.
1854.   jas 2
categorie:
geleed woord
Zie: klaverjassen
1855.   jatten
categorie:
geleed woord
Zie: jat
1856.   jegens vz. 'ten aanzien van, tegen'
categorie:
geleed woord
Eerst zonder -s, in het onl. met de voorvoegsels an- en in-: angegin 'tegen' [10e eeuw; W.Ps.] en ingegen 'id.' [ca. 1100; Will.]; mnl. jeghen 'aan' in hi sal er betren iegen den ghenen dar hi af bedregen es; dane chegen den graue 'hij zal dan genoegdoening geven aan degene tegenover wie hij schuldig is verklaard; vervolgens aan de graaf' [1237; CG I, 36]. Dan met -s: mnl. jeghens 'ten aanzien van, ten gunste van' in ieghens hem '(een betaling) aan hem' [1278; CG I, 405], 'tegen' in sinen orloghe jeghens ons 'in zijn oorlog tegen ons' [1285; CG I, 1050].
Jeghens is een afleiding van het oudere jeghen 'tegen', een algemeen Germaans voorzetsel en voorvoegsel, in het Nederlands met Noordzee-Germaanse j- < pgm. *g-, zoals bijv. ook jij naast gij.
Jeghen was het gewone woord voor het latere tegen, dat is ontstaan uit te jegen. De -s in jeghens is opvallend, omdat met dat achtervoegsel meestal bijwoorden of bijvoeglijke naamwoorden worden gevormd, zie -s. In dit woord heeft het geen woordvormende functie: zowel mnl. jeghens als jeghen zijn al vanaf de oudste attestaties uitsluitend voorzetsel. De basisbetekenis van beide woorden is 'tegen, tegenover'. Jeghen is in het Middelnederlands verreweg het meest frequent, en kenmerkend voor jeghens is dat het nooit in ruimtelijke betekenis 'of iets af, naar iets toe' is gebruikt.
Os. gegin- (mnd. jēgen); ohd. gagan(-), gegin (nhd. gegen(-)); ofri. jēn, jōn (nfri. jin); oe. gegn-, gēan- (ne. nog in gainsay 'weerspreken'); < pgm. *gagin 'tegen'. Daarnaast het bn. on. gegn 'recht, rechtstreeks, geschikt', waaruit me. gayn, ne. vero. gain 'geschikt'. Combinatievormen met in-, aan-, alle oorspr. 'tegemoet, in strijd met': onl. angegin, ingegen; ohd. ingegin (mhd. engegen, nhd. entgegen), ingagan; oe. ongēn, ongegn (ne. again 'weer'), ongeān; on. i gegn (nzw. igen 'weer'). De verdere, voor-Germaanse etymologie is onbekend.
In de oudste Nederlandse teksten is dit voorzetsel al multifunctioneel. Maar uit Oudhoogduitse teksten is nog de betekenisontwikkeling op te maken: oorspr. alleen ruimtelijk 'rechtstreeks (op iets af)' en temporeel (zoals in nnl. tegen de avond), vervolgens ook m.b.t. de verhouding met mensen en zaken 'tegenover, jegens', ten slotte ook bij tegenwerking (tegen iemand strijden e.d.).
1857.   jeremiade zn. 'geweeklaag'
categorie:
geleed woord
Nnl. jeremiades (mv.) 'klaagzangen' [1807; WNT zang I].
Ontleend aan Frans jérémiade, een eponiem; het is gevormd met het achtervoegsel -ade, dat abstracte zn. vormt die een durende handeling aanduiden, bij de naam Jérémie, Latijn Jeremias, Nederlands Jeremia. Jeremia is de naam van de bijbelse profeet aan wie het bijbelboek Klaagliederen wordt toegeschreven.
jeremiëren ww. 'weeklagen, jammeren'. Nnl. jeremieeren 'id.' [1848; WNT]. Afleiding van dezelfde naam Jeremia of terugvorming bij zn. jeremiade, dat eerder is geattesteerd. Het corresponderende Franse werkwoord jérémier [1857; Rey] is jonger en uiterst zeldzaam.
1858.   jezuïtisch
categorie:
geleed woord
Zie: jezuïet
1859.   jojo-effect
categorie:
geleed woord
Zie: jojo
1860.   jojoën
categorie:
geleed woord
Zie: jojo

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven