1.   tafereel zn. 'gebeurtenis, afbeelding'
categorie:
leenwoord
Mnl. tableel 'beschilderd paneel, schilderij' in boven den outare ... een tableel 'boven het altaar ... een beschilderd paneel' [1432-68; MNW tableel], taveriel 'id.' in Dese kerke is ... mit vele ... taverielen gheciert [ca. 1450; MNW]; vnnl. tafreel, tafereel 'afbeelding, schilderij' in een tafreel van mijn olde heer van R. mit een hondeken daer by [1524; MNW], 'beschrijving, al dan niet met afbeeldingen' in Tafereel van de Belacchende Werelt 'beschrijving van de wereld die ons toelacht' [1635; WNT]; nnl. tafereel ook 'gebeurtenis die men waarneemt, voorstelling die men van een gebeurtenis heeft' in haar ontstelde geest door allerlei folterende tafereelen ... werd gemarteld [ca. 1850; WNT], welk een schilderachtig tafereeltje! [1886; WNT].
Ontleend, met dissimilatie van de eerste -l- tot -r-, aan Middelfrans tavlel, dialectische variant van tablel 'schrijfplankje' [1363; TLF] (Nieuwfrans tableau), verkleinwoord van Oudfrans table 'plank' < Latijn tabula, zie verder tafel. De Middelnederlandse vorm tableel is rechtstreeks ontleend aan Middelfrans tablel.
Fries: tafriel


  naar boven