1.   tablet zn. 'plak; pastille'
categorie:
leenwoord
Vnnl. tablet 'plat schrijftafeltje' in Ick neemt tabletye in die hant [1596; WNT], 'plat koekje van etenswaar of zoetigheid' in de tablettekens, die men ... moet nemen, en laeten die van langer handt in den mondt smilten 'de koekjes die men moet nemen en langzaam in de mond laten smelten' [1671; WNT], 'plat koekje of pastille met een hoeveelheid geneesmiddel' in een vande tabletjes van A. ... dat mij wat soulageerde '... dat mij wat verlichting bracht' [1692; WNT]; nnl. tablet 'platte plak' in Aan Herstellenden en Zwakken bieden wij aan De Revalenta-Chocolade in Poeder en in Tabletten (advertentie) [1868; Leeuwarder Courant], 'plaat, blaadje' in op een warme plaats, bijv. onder het tablet eener warme serre [1928; WNT].
Ontleend aan Frans tablette 'etenswaar in platte vorm gegoten' [1690; TLF], eerder al 'medicijn in geconcentreerde, afgeplatte vorm' [1560; Rey], nog eerder 'met was bestreken plankje om met een stift in te schrijven' [ca. 1280; TLF] en 'plankje om iets op te leggen' [ca. 1225; TLF]; dit is het verkleinwoord van table 'plat stuk materiaal' [1175; TLF], 'plat materiaal om in te graveren' [1170; TLF], ouder tabla 'plat stuk materiaal op poot of poten om eten op te serveren' [1050; TLF], dat ontwikkeld is uit Latijn tabula 'plank, tafel, schrijftablet', zie verder tabel en tafel.
Fries: tablet


  naar boven