1.   egard zn. 'aanzien, achting, ontzag'
categorie:
leenwoord
Vnnl. egardt 'inzicht' [1652; WNT Aanv.]; nnl. égard 'respect, ontzag' [1824; Weiland], met eenige égards 'met uitingen van respect' [1867; WNT Aanv.].
Ontleend aan Frans égard 'consideratie, ontzag' [1549; Robert], eerder esgart, esguard [12e eeuw], bij het werkwoord esgarder 'toezien op, zorg dragen voor, waken over', afgeleid van garder 'bewaken', zie garde.
Fries: -


  naar boven