1.   bakkes zn. 'gezicht, mond'
categorie:
substraatwoord
Vnnl. backhuus "kinnebacken" [1546; Naembouck], bakhuis, backuys [1549; Kloeke 1962], backhuys 'kaak, mond' [1599; Kil.], backhuysen 'gezichten' [ca. 1600; WNT], backes [1617; Toll.], bakhuys 'gezicht' [1623; WNT].
Bakkes is verkort uit vnnl. bakhuis 'gezicht, kinnebak' met verdoffing van het tweede lid. Het eerste lid is mnl. backe 'wang, kaak' [1450-1500; MNW ronken], al Oudnederlands in de samenstelling kinnebak. Het tweede lid is huis in de betekenis 'omhulsel, kap', zoals dat ook voorkomt in bijv. klokhuis, kompashuis en zaadhuisje. Volgens FvW is bakhuis een schertsende samenstelling, maar gezien het bestaan van veel andere samenstellingen met huis hoeft dat niet het geval te zijn. Het WNT denkt dat bakhuis secundair is en dat er sprake is van een afleiding van backe 'kaak'; dit is gezien de late attestatie van backes onwaarschijnlijk; bovendien blijft de -s onverklaard.
Alleen in het Duits: ohd. backo 'kinnebak' (nhd. Backe 'wang').
Als backe met Grieks phagónes 'kinnebak' verwant is, zou de bijbehorende wortel eventueel pie. *bhagn- kunnen zijn, maar de herkomst van het Griekse woord zelf is onduidelijk. In het Latijn verschijnt bucca 'volle wang', dat er sterk op lijkt. Gezien de geringe verspreiding, gezien het betekenisveld 'lichaamsdeel', de ablaut a/u en het geminaat in het Latijn, kan er sprake zijn van een substraatwoord. Bij backe ook het aan het Duits ontleende bakkebaard, baktand, kinnebak en mombakkes, zie mom; waarschijnlijk zijn ook bak 3 en bakboord verwant.
Het woord is tegenwoordig informeel, maar kon in het Vroegnieuwnederlands en nog wel later ook in literaire stijl gebruikt worden. Het had oorspr. geen ongunstige bijbetekenis, zoals bijv. blijkt uit citaten van Huygens: En Vrouwtje ... moy van Backes 'een vrouwtje met een mooi gezicht' [1623; WNT fleur I] en van Betje Wolff: Een zedig Kuifmutsje ..., daar het bakkesje van een Heiligje uitkeek [1782; WNT].


  naar boven