|
281. |
beeltenis zn. 'afbeelding' categorie: geleed woord Mnl. beeldenisse 'verbeelding' [MNHW]; vnnl. beeldenis 'beeld, afbeelding' [1569; Dasypodius], beeltenis 'idem' [1625; WNT]. Gevormd uit beeld en het achtervoegsel -nis, met vanaf de 17e eeuw -d- > -t- door verscherping vóór de -n-. Mhd. bildnisse (nhd. Bildnis); nfri. bylt(e)nis. Fries: byltenis, byltnis
|
282. |
beenhouwer categorie: geleed woord, alleen in België of Nederland Zie: been
|
283. |
beetje zn. 'kleine hoeveelheid' categorie: geleed woord Vnnl. in vertoeft nog een beet 'blijf nog eventjes' [1616; WNT beet I], beetje 'hapje' [1630; WNT], 'stukje, kleine hoeveelheid' [1646; WNT]; nnl. een beetje als bijwoord van graad (zoals in een beetje in de war) [1785; WNT]. Het verkleinwoord kan zijn ontstaan onder invloed van vnnl. niet een beet 'helemaal niets' [1569; WNT] (ook mnd. nicht en betken). Beetje 'stukje, kleine hoeveelheid' [al in 1646; WNT] kan ook rechtstreeks als verkleinwoord zijn afgeleid van beet 2. Nhd. bisschen; nnd. beten; nfri. bytsje. Literatuur: Horst 1995, 138-140 Fries: bytsje
|
284. |
beetwortel categorie: geleed woord Zie: biet
|
285. |
befaamd bn. 'beroemd, vermaard' categorie: geleed woord Mnl. befaemt 'als schuldige aangewezen' [1409; Stall. I, 143]; vnnl. be-faemt 'beroemd; berucht, de goede naam krenkend, infaam' [1599; Kil.], befaemt om 'beroemd wegens' [1661; WNT]. Verl.deelw. van mnl. befamen 'beschuldigen' [1450-1500: MNHWS], een afleiding van faam (< Latijn fāma 'roem, goede naam; kwade naam'). Het woord had zowel een positieve als een uitgesproken negatieve connotatie, net als fāma in het (klassieke) Latijn. In de 17e eeuw krijgt de positieve gevoelswaarde de bovenhand.
|
286. |
beffen ww. 'met de mond het vrouwelijk geslachtsdeel stimuleren' categorie: geleed woord Nnl. beffen 'id.' [1972; WNT Aanv.]. Afleiding van het zn. (Bargoens) bef 'vulva' (ook nnd. beff 'id.' [1510; Endt]), bijv. in Heé Nelis, ga je nu nog an de bef vannacht [1972; Heestermans, 1980]. Men zou hier kunnen denken aan een overdrachtelijk gebruik van het zn. dat verschijnt als mnl. beffe 'muts', vnnl. beffe 'muts, kraag', zie bef; mnd. beffe 'koormuts, koormantel', zoals ook nnl. muts fungeert als benaming voor het vrouwelijk geslachtsdeel. Verband met vnhd. Befze 'lip' en Spaans befo (bn.) 'met dikke lippen', (zn.) 'onderlip van een paard' is twijfelachtig.
|
287. |
begaafd bn. 'getalenteerd' categorie: geleed woord Mnl. begavet 'begiftigd' [ca. 1450; MNW gave]; vnnl. be-gaeft 'begiftigd, voorzien van' [1599; Kil.]; nnl. meestbegaafd 'meest getalenteerd' [1856-59; WNT]. Verl.deelw. van mnl. begaven 'begiftigen, schenken, met gaven overladen', gevormd uit be- en gave 'wat gegeven wordt, gift', waarbij die gaven zowel geestelijk als stoffelijk (bijv. ook ziektes) kunnen zijn. Mnd. begaven; mhd. begaben (nhd. begabt 'getalenteerd'). Vergelijkbaar met begaven bij gave is begiftigen bij gift. Fries: -
|
288. |
begeerte categorie: geleed woord Zie: begeren
|
289. |
begeren ww. 'verlangen' categorie: geleed woord Onl. geron 'begeren' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. (be)gheren 'wensen, verlangen naar, streven naar', bijv. nadien dat hare herte beghert 'zoals hun hart begeert' [1236; CG I, 24], dit begheric in minen vrien wille 'dit wens ik uit vrije wil' [1273; CG I, 249], hi haers raets niet en gheerde 'hij wilde haar/hun raad niet [horen]' [14e eeuw; MNW geren]. Afleiding met be- van een inmiddels verdwenen werkwoord geren 'verlangen, wensen', zie gaarne. Als werkwoord alleen in de continentale West-Germaanse talen, in de oudste fasen ook nog zonder voorvoegsel: os. gerōn (mnd. geren); ohd. gerōn (mhd. gern, begern; nhd. alleen begehren); ofri. iëria (nfri. begear(j)e); < pgm. *gerōn-. ◆ begeerte zn. 'verlangen'. Mnl. begerde, begerte 'wens, verlangen' [1298; CG I, 2508], ook beg(h)eert [ca. 1486; MNW begeert]; vnnl. be-gheerte [1599; Kil.]. Afleiding met het achtervoegsel -te. Fries: begeare, begearje
|
290. |
begiftigen ww. 'schenken' categorie: geleed woord Vnnl. begyftighen 'beschenken' [1507; MNHWS] naast begiften, beghiften 'schenken, met eerbewijzen overladen' [1508; MNW-P]. Samenstellende afleiding met be- en het achtervoegsel -igen van het zn. gift 'gave, geschenk', bij het werkwoord geven. Mnd. begiftigen; mhd. begiftigen naast ouder begiften, en met ander voorvoegsel ohd. fir-giften 'geven'; nfri. bejeftigje; oe. (zonder voorvoegsel) giftian 'uithuwelijken' (ne. gifted 'begaafd, begiftigd'); on. (zonder voorvoegsel) gipta 'uithuwelijken'. Fries: bejeftigje
|
< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
naar boven
|