Gezocht op:
trefwoord: ""
en categorie: "etymologie in brontaal onbekend"

61 tot 70 van 127

1 | 11 | 21 | 31 | 41 | 51 | 61 | 71 | 81 | 91 | 101 | 111 | 121

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >

Index:



kerngezond
kerrie
kers 1
kers 2
kerst
kervel
kerven
ketchup
ketel
ketelbink

keten 1

keten 2
ketenen
ketjap
ketsen
ketter
ketting
keu
keuken
keur
keuren


61.   keten 1 zn. 'ketting; rij; reeks bij elkaar horende bedrijven'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Mnl. ketene 'ketting, boei' [1240; Bern.], een keten scone 'een mooie ketting' [1400-20; MNW-R]; vnnl. een lange keten van dwaelingen 'een lange reeks fouten' [1664; WNT]; nnl. 'reeks bij elkaar horende bedrijven', bijv. in hotelketen 'samenhangende groep hotels' [1974; Koenen].
Ontleend aan Latijn catēna, waarvan geen etymologie bekend is, met aanpassing van het woordaccent aan het normale Germaanse accentpatroon en umlaut o.i.v. de ē > *i. Naast keten komt ook de vorm ketten voor (zie ketting), met geminatie; waarschijnlijk is het woord ofwel geleend toen deze klankwet bijna uitgewerkt was, ofwel is het tweemaal ontleend, toen de klankwet nog werkte en daarna.
De recente betekenis 'reeks bij elkaar horende bedrijven' is overgenomen van Engels chain 'keten'.
ketenen ww. 'verbinden d.m.v. een keten'. Mnl. geketende stene 'aan elkaar vastgemaakte stenen' [1400-50; MNW], kettenen 'samenbinden, boeien' [1477; Teuth.]. Afleiding van keten.
Fries: keatling, keatting, keat ◆ -
62.   ketter zn. 'afvallige van een godsdienst'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Mnl. van ketteren en van quade cristinen 'door ketters en slechte christenen' [1276-1300; VMNW], buggeren ende cattren 'afvalligen en ketters' [1300-50; MNW-R], ketsers 'ketters', ketteren ende onghelovighe menschen 'ketters en ongelovigen' [beide 1437; MNW-P].
Ontleend aan Laatlatijn catharus 'Novatiaan', in het middeleeuws Latijn ook 'ketter' [voor 1184; Niermeyer]. Deze naam werd oorspr. gebruikt voor de secte der Novatianen (aanhangers van tegenpaus Novatianus, 3e eeuw), die zichzelf katharoi, Grieks voor 'de zuiveren', noemden. Zij verzetten zich tegen de toenmalige paus Cornelius. Daardoor kon catharus, net zoals de varianten daarvan in de volkstalen, afvallige van de (katholieke) kerk betekenen.
Evenzo ontleend zijn: mnd. ketter; mhd. (al vroeg, en daardoor met Hoogduitse klankverschuiving) ketzer, kätzer (nhd. Ketzer); ofri. ketter(e), kattere (nfri. ketter); nzw. kättare.
De Albigenzen, aanhangers van een religieuze beweging in Occitanië uit de 12e tot 14e eeuw, die door de rooms-katholieke kerk als afvalligen werden beschouwd en daarom bloedig werden bestreden, zijn later in de literatuur ook wel Katharen genoemd, maar dat gebeurde juist naar aanleiding van de betekenis 'ketter' die Latijn catharus toen al had.
Fries: ketter
63.   keu zn. 'biljartstok'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Nnl. queue 'biljartstok' [ca. 1770; WNT], keu 'id.' [1809; WNT].
Ontleend aan Frans queue (de billard) 'biljartstok' [ca. 1750; Rey], een specifieke betekenis uit ouder 'staart, uiteinde', zie queue 'wachtrij'.
Oorspronkelijk werd de biljardstok billard 'staaf, stok' genoemd, zie biljart, en heette het uiteinde waarmee gestoten werd queue de billard 'uiteinde van de stok'. De naam billard ging over op het spel, queue werd de naam voor de hele stok (WNT).
Fries: keu
64.   koffer zn. 'stevige reistas; laadruimte in een personenauto'
categorie:
leenwoord, betekenisverschil België/Nederland, etymologie in brontaal onbekend
Mnl. couer, cofer 'stevige mand, kist' in van enen slote tote den couere 'voor een slot op de kist' [1285; VMNW], twe coufere gevult van goude 'twee kisten gevuld met goud' [1350-1400; MNW coefer], ook al 'kist voor vervoer' in den brief ... in des bode coffer '... de kist van de bode' [1481; MNW coffer]; vnnl. coffer 'kist of reistas voor vervoer' in de cofferen packen 'de reiskisten, koffers inpakken' [1558; WNT]; nnl. koffer 'laadruimte van een personenauto' [1926; Groene Amsterdammer].
Ontleend aan Oudfrans coffre '(geld)kist' [1291; Rey], cofre 'kist, korf' [ca. 1165; TLF], door dissimilatie via *cofne ontwikkeld uit Laatlatijn cophinus 'kist, koffer, korf', ontleend aan Grieks kóphinos 'korf', wrsch. een leenwoord uit een voor-Griekse taal.
In het Frans ontstond o.a. de betekenis coffre 'bagagebak aan de achterzijde van een rijtuig' [1690; Rey], vanwaar 'laadruimte van een personenauto' [eind 19e eeuw; Rey]. Deze laatste betekenis is ook in het Nederlands ontleend, maar is alleen algemeen bekend in het BN; in het NN verkiest men de samenstellingen kofferruimte [1937; Vaderland] of kofferbak.
Fries: koffer
65.   kroniek zn. 'geschiedverhaal'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Mnl. coronike, cronike 'geschiedverhaal, boek waarin historische gebeurtenissen chronologisch worden vermeld' in die Vrancsche coronike, wie si waren ende wanen si quamen 'de geschiedenis van de Franken, wie zij waren en vanwaar zij kwamen', alse die cronike seghet 'zoals de kroniek vertelt' [beide 1300-25; MNW-R]; vnnl. Hier beghint dat eerste boec Paralipomenon ... [kantnoot:] ... datis, de cronike [1528; Vorsterman], Cronieken [1548; WNT], stadts kronijken 'stadskronieken' [1653; WNT verstrijken].
Ontleend aan Oudfrans cronike 'geschiedverhaal' [1243; Rey] (Nieuwfrans chronique). De lange ī werd in het Nederlands veelal geschreven als -ij-, maar onderging door blijvende invloed van het Franse woord geen diftongering en werd daarom later als -ie- geschreven. Het Franse woord is ontleend aan Latijn chronica 'chronologische opsomming van gebeurtenissen, geschiedverhaal', verkort uit de Griekse verbinding khronikà biblía 'boeken met annalen', waarin khronikà het onzijdige meervoud is van het bn. khronikós 'langdurig; betreffende de tijd', bij khrónós 'tijd', waarvan de verdere herkomst onbekend is.
Fries: kronyk
66.   larderen ww. 'met stukjes spek doorrijgen; voorzien'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Mnl. larderen 'vullen, doorrijgen' in wederen vleesch gebraden, ende gesoden peren ..., gelardeert met wasse 'gebraden ramsvlees en gekookte peren, met bijenwas erin' [1351; MNW-P]; vnnl. larderen 'voorzien van, vermengen met' in oker noten ... met naghels gelardeert 'walnoten, doorstoken met kruidnagels' [1621; WNT], plancken ... met bouten gelardeert 'planken, voorzien van bouten' [1623; WNT]; nnl. al wat je spreekt met een vreemde taal te lardeeren [1734; WNT].
Ontleend aan Frans larder 'opvullen met stukjes spek' [ca. 1155; Rey], ook 'voorzien van' [ca. 1200; Rey], afleiding van lard 'spek', ontwikkeld uit Latijn lārdum 'spek', waarvan de verdere herkomst onbekend is.
Fries: lardearje
67.   largo bw. 'zeer langzaam en gedragen'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Nnl. largo 'met zeker tempo' in verwisseling van adagio, allegro, largo, vivace 'afwisseling van ...' [1751; WNT Aanv.].
Internationale ontlening aan het Italiaanse bn. largo 'langzaam en gedragen' in tempo largo 'breed en langzaam tempo' [1605; Rey], een muziektechnische betekenisuitbreiding van largo 'groot, breed' [ca. 1300; DELI], uit Latijn largus 'ruim, royaal', van onbekende verdere herkomst.
Fries: largo
68.   lasso zn. 'werpkoord'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Nnl. lasso 'werpstrik' in op het gezigt der lasso's wil hij vlieden 'als hij de lasso's ziet, wil hij vluchten' [1836; Ned.mag. 3, 140a], de kinderen ... spelen met den lasso [1869; WNT stroppen I].
Ontleend aan Amerikaans-Engels lasso 'werpkoord' [1819; BDE], ontleend aan Amerikaans-Spaans, met name Argentijns-Spaans, lazo 'id.' [1781-1800; Friederici lariat], Europees-Spaans algemener lazo 'snoer, lus', uit Latijn laqueus 'lus, strik, strop', bij het werkwoord lacere 'verstrikken, verleiden', van onzekere verdere herkomst. Zie ook delicaat.
De lazo was een belangrijk werktuig voor de veehouders in Latijns-Amerika. Via het Amerikaans-Engels bereikte het woord, in de spelling lasso, in de 19e eeuw in reisbeschrijvingen en avonturenromans vele andere Europese talen, bijv. Frans lasso en Duits Lasso.
Uit Latijn laqueus ook Oudfrans las, laz 'koord, strik, net', waaruit Engels lace 'koord, veter; kant'.
Fries: lasso
69.   lateraal bn. 'terzijde gelegen'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, etymologie in brontaal onbekend
Vnnl. laterael 'betreffende bloedverwanten in de zijlinie' [1542; WNT]; nnl. lateraal 'aan de zijkant' in de zydelyke of laterale vogtbuyzen 'de aan de zijkant gelegen vaten (in de boomstam)' [1762; WNT zijdelijk].
Geleerde ontlening aan Latijn laterālis 'de zijkant betreffend', afgeleid van latus (genitief lateris) 'zijde', verdere herkomst onbekend.
De oudste toepassing van dit woord is juridisch: laterale verwanten zijn 'verwanten in de zijlinie, bijv. broeders en zusters'. In de 19e en 20e eeuw kreeg het woord diverse vaktalige betekenissen, bijv. in de taalkunde laterale klanken 'klanken waarbij de lucht zijdelings de tong passeert' [1976; Van Dale], in de psychologie lateraal denken 'niet rechtlijnige manier van denken', bij de landinrichting lateraalkanaal 'kanaal parallel aan een andere waterloop' [1954; WNT Aanv. lateraal]. Sommige van deze betekenissen zijn ontleend aan Engels lateral of aan een andere West-Europese taal.
Fries: lateraal
70.   latex zn. 'melksap van de rubberboom; verf op basis van synthetische latex'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Nnl. latex 'melksap uit de rubberboom' in de winning der latex [1913; Groene Amsterdammer], latex "verf- of lakmiddel van kunststof in emulsievorm" [1952; Koenen], latex-verven [1952; WNT Aanv. wrijven].
Ontleend aan Engels latex 'melksap uit de rubberboom' [1885; OED], eerder al 'melksap uit planten' [1835; OED], uit nog eerder 'vloeistof' [1662; OED], ontleend aan Latijn latex 'vloeistof'.
De etymologie van Latijn latex is onzeker. Misschien is het ontleend aan Grieks látax 'droesem' of zijn deze beide woorden ontleend aan een onbekende andere taal. Wrsch. horen hierbij dan ook de Keltische en Germaanse woorden voor 'vloeistof, modder' (IEW 654): Proto-Keltisch *lati- (Oudiers laith 'vloeistof, bier', Welsh llad 'bier'), pgm. *ladjō- (ohd. letto 'klei, leem' (nhd. Letten); on. leðja 'modder, drab').
De huidige betekenis 'verf op basis van synthetische latex' is een verkorting van latexverf, een verf op waterbasis met als bindmiddel een synthetische stof met dezelfde eigenschappen als natuurlijke latex.
Fries: lateks

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven