Gezocht op:
trefwoord: ""
en categorie: "etymologie in brontaal onbekend"

101 tot 110 van 127

1 | 11 | 21 | 31 | 41 | 51 | 61 | 71 | 81 | 91 | 101 | 111 | 121

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >

Index:



psychiater
psychiatrie
psychologie
pub
puber
puberen
puberteit
publiceren
publiek 1
publiek 2

pudding

pui
puik
puin
puist
pukkel
pul
pulken
pulp
puls
pump


101.   pudding zn. 'nagerecht'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Vnnl. podding, poddingh 'in een zak gekookte zoute of zoete spijs met meel, zuivel enz.' in om een Poddingh te koken ... bindt het dan in een schoone doeck [1668; WNT], 'diezelfde spijs in een vorm gekookt of gebakken' in om een Poddingh te backen ... [1668; WNT], 'worst, beuling' in een swarte Podding of Bloed-beuling [1684; WNT]; nnl. 'opgestijfde vla als dessert' in de podding, blanc-mangé, de taart [1842; WNT], pudding "engelsch tafelgebak, pastei" [1864; Calisch], (in een advertentie) puddingen in blik en pudding-sausen [1879; Groene Amsterdammer].
Ontleend aan Engels pudding 'zoete of zoute meelspijs' [1670; BDE], 'spijs gekookt in een zak' [1544; OED], eerder al puddyng, poodyng 'ingewanden, pens' [1444; OED] en poding 'beuling, bloedworst' [1305; OED]. De verdere herkomst van dat woord is niet duidelijk. Mogelijk (OED, BDE) is het woord verwant met (zeldzaam) Oudengels puduc 'krop, struma', dat hoort bij een Germaanse wortel *pud- 'zwellen', mogelijk van klanknabootsende of klankaffectieve oorsprong, waarbij ook Westfaals puddek 'bult, gezwel; worst', Nederduits puddig 'dik, log', Engels pudgy, podgy 'gezet', Engels (dial.) pod en Schots pud 'buik'. Meestal gaat men er echter vanuit dat pudding ontleend is aan Frans boudin 'bloedworst, beuling' [1680; TLF], 'worst' [1268-71; TLF]: de substitutie van Engels p- voor Frans of Latijn b- komt vaker voor, bijv. in purse '(geld)buidel' < Frans bourse, Latijn bursa zie beurs 1, en het bestaan van de hierboven genoemde woorden met pud- kan ook een rol hebben gespeeld (OED). De verdere herkomst van het Franse woord is evenmin helemaal duidelijk. De theorie dat boudin is ontleend aan een middeleeuws-Latijns woord *botellinus, verkleinwoord van klassiek Latijn botulus 'worst', zie botulisme en beuling, wordt tegenwoordig om redenen van klankontwikkeling algemeen verworpen (TLF, Rey). Wrsch. is boudin afgeleid van een Romaanse wortel *bod-, van klankaffectieve oorsprong, waarbij ook Oudfrans bodine 'navel, buik', Frans bedaine 'dikke buik, pens', en mogelijk Frans bouder 'pruilen, dikke lippen maken'.
De vorm podding was tot het eind van de 19e eeuw nog heel gewoon, ook in de woordenboeken. Het is de weergave van de Nederlandse aanpassing van de Engelse uitspraak met de niet in het Standaardnederlands voorkomende korte /u/. De moderne spelling is overgenomen uit het Engels, waarbij een Nederlandse spellinguitspraak is opgekomen die de oude uitspraak met /o/ heeft verdreven.
Fries: pudding
102.   pulp zn. 'plantaardige brij'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend, leenbetekenis
Vnnl. pulp 'vruchtvlees' in noten ..., die pulpe die buyten om is, beswaert die maghe 'pitten ... het vruchtvlees dat er omheen zit irriteert de maag' [1596; WNT]; nnl. pulp 'fijngemaakte bieten als veevoeder' in (het vee krijgt) stroo, haksel, pulp en gemalen boonen [1886; WNT], 'houtpap voor papierbereiding' [1904; WNT], ook meer algemeen 'weke, brijachtige massa' in het fruit tot pulp verwerkt [1921; WNT].
In de oudste betekenis 'vruchtvlees' ontleend aan Latijn pulpa 'id.', ouder *pelpa of *polpa 'dierlijke of plantaardige brij, merg, houtmerg', van onbekende herkomst. In de betekenis 'zachte massa van hout enz. voor de fabricage van papier' opnieuw ontleend aan Engels pulp 'id.' [1727-41; OED], de betekenis 'bietenpulp' is wrsch. ontleend aan Frans pulpe 'bietenpulp als veevoeder' [1836; TLF], mogelijk ook aan Engels pulp 'id.' [1868; OED]; de Franse en Engelse woorden zijn beide eveneens ontleend aan Latijn pulpa.
Fries: pulp
103.   pump zn. 'damesschoen zonder sluiting'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Nnl. pump 'damesschoen zonder sluiting' in nieuwe pumps [1915; WNT].
Ontleend aan Engels pump 'nauwsluitende damesschoen zonder veters', eerder al poumpe 'id.' [1555; OED], van onbekende herkomst. Gedacht is wel (OED) dat het woord evenals Duits (oorspr. Nederduits) Pumphose 'pofbroek' [16e eeuw; Kluge] verwijst naar de lange rechte vorm als van de buis van een waterpomp, Engels pump, zie pomp. Volgens Kluge is Duits Pumphose echter een samenstelling met Pump, Pomp 'opschik, pronk, vertoon', ontleend aan Latijn pompa 'vertoon, praal, optocht', dat zelf ontleend is aan Grieks pompḗ 'praal, vertoon, optocht', letterlijk 'het uitzenden', een afleiding van pémpein 'zenden', van onbekende herkomst. OED noemt tevens Engels pomp 'praal, vertoon', eveneens ontleend aan Latijn pompa, als mogelijke herkomst van pump; een pump is dan een 'sjieke schoen'.
Fries: pump
104.   reces zn. 'vakantie van bestuurs- of rechtscollege'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Vnnl. reces eerst 'besluit, overeenkomst; verslag van onderhandelingen' in nae dat ... partyen gehoirt syn, is ... reces gemaect [1528; WNT], dan op reces 'na de laatste besluiten' in de Staten van Zeeland zyn verleden woensdach ... op reces ... gescheyden [1632; WNT]; nnl. reces 'vakantie van bestuurscollege' in het reces der tweede kamer [1862; WNT].
Ontleend, zowel via Frans recès, ouder recez 'besluit, overeenkomst, verdrag' [1551; TLF], eerder al recès 'onderbreking, pauze' [14e eeuw; TLF], als rechtstreeks aan Latijn recessus 'het teruggaan, terugtocht, afgelegen plaats'; dat woord is een afleiding van recēdere 'terugwijken, achterwaarts gaan', gevormd met het voorvoegsel re- 'terug-' bij cēdere 'gaan, wijken', waarvan de verdere herkomst niet duidelijk is, zie ook antecedent. De ook al in het Frans bestaande betekenis 'onderbreking, pauze, vakantie' is mogelijk ontstaan doordat verslagen geschreven en/of gepresenteerd werden als een zitting gesloten ging worden (Du Cange).
De betekenis 'vakantie van een bestuurscollege' kan ontleend zijn uit het Frans, maar kan ook in het Nederlands ontstaan zijn uit '(het uiteengaan na) de laatste besluiten', waarbij mogelijk opnieuw verband werd gelegd met Latijn recēdere 'zich terugtrekken'. Reeds in het Middelnederlands bestond reces in de betekenis 'afrekening, slotuitkomst' in recess ... dat innehilt elf dusent ... 'eindberekening, die op elfduizend ... uitkwam' [1364; MNW], en daarna ook 'raadsbesluit, akte van dat besluit' in ordinanciën unde recesse [1451-60; MNW].
Fries: reses
105.   reggae zn. 'Jamaicaanse popmuziek'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Nnl. reggae 'Westindische popmuziek' in een zeldzame combinatie van calypso en reggae [1977; Soester Courant], reggae met Nederlandse teksten [1983; Reinsma 1984], reggae, muzieksoort die op Jamaica is ontstaan [1984; Reinsma 1984].
Ontleend aan Engels reggae, reggay 'Jamaicaanse muziek en dans' [1968; OED]. Verdere herkomst niet duidelijk. Wrsch. is er verband met Jamaicaans-Engels rege-rege, 'rel, ruzie, protest' [1967; OED3], een variant van raga-raga 'id.', letterlijk 'vodden, lompen, voddige kleding'; raga-raga is een reduplicerende vorm van Engels rag 'vod, lomp, oude lap', dat verwant is met ruig 'borstelig' en rooien 'uit de grond trekken, ontwortelen'.
Fries: reggae
106.   sigaar zn. 'rol tabak om te roken'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Nnl. cegaar, cigaar, sigaar 'rol tabak in dekblad' in Een cegaar aangestoken [1808; WNT], in de samenstelling Cigarenbakje 'sigarendoosje' [1832; WNT zijstuk], met lichterlaaie pijp en brandende sigaar [1837; WNT tred(e)].
Ontleend aan Frans cigare [1770; TLF], eerder al cigarro, dat zelf ontleend is aan Spaans cigarro 'tabak in blad; verpulverde tabak' [ca. 1610; Corominas], waarvan de verdere herkomst niet zeker is. Het meest waarschijnlijk is dat Spaans cigarro een variant is van cigarra 'sprinkhaan' [1250; Corominas], een dier met een donkere ronde vorm; dat woord gaat, wrsch. via een variant *cicāra, terug op Latijn cicāda 'boomsprinkhaan, cicade'; hiervoor pleit onder meer dat de Franse vorm cigale 'krekel', dat, wrsch. via een variant *cicāla, eveneens teruggaat op Latijn cicāda, in het Frans van de Antillen ook gebruikt is in de betekenis 'sigaar' [1724; Corominas]. Latijn cicāda is een woord van onduidelijke herkomst uit het gebied rond de Middellandse Zee. Niet waarschijnlijk is dat het ontleend is aan Yukateeks-Maya (een Indiaanse taal in Mexico) zicar, ziqar 'roken van tabak', een afleiding van sī'c, sic, siq 'tabak, rol tabak om te roken' of aan de afleiding zicar, ziqar 'roken, geuren'. Hiertegen pleit dat zicar, ziqar een werkwoord is en niet de betekenis 'rol tabak' heeft en dat het woord cigarro dateert van geruime tijd na de introductie van het roken van tabak in Europa (Corominas).
De uitdrukking de sigaar zijn 'de dupe zijn, erbij zijn' [1926; WNT] is wrsch. afkomstig van een betekenis sigaar 'mannelijk lid': de sigaar zijn is synoniem met de lul zijn (WNT).
Fries: sigaar
107.   sikkel zn. 'kleine zeis'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Mnl. sikle 'sikkel, kleine zeis' [1240; Bern.], sickele, sekele 'id.' in Een C zekelen 'een honderdtal sikkels' [1252; MNW sekele], in Met waghenen die an beeden siden. Met sickelen tfolc ontve sniden 'met (strijd)wagens die aan beide zijden het volk met messen in tweeën snijden' [1285; CG II, Rijmb.], coren ... met sikkelen aue sniden 'koren met sikkels afsnijden' [1291-1300; VMNW].
Ontleend aan vulgair Latijn *sicila 'sikkel', nevenvorm van klassiek Latijn sīcīlis 'sikkel'. In het Nederlands trad geminatie op, zoals in de West-Germaanse talen wel vaker voor l of r, zie bijv. akker en fakkel. In sommige, vooral westelijke dialecten, komt nog steeds de vorm zekel 'sikkel' voor, die geen geminatie kreeg, maar wel rekking van de klinker in open lettergreep.
Evenzo ontleend zijn: mnd. sekele (vanwaar door ontlening nde. segl); ohd. sihhila (nhd. Sichel); nfri. sytsel, sisel, sizel; oe. sicol (ne. sickle).
De herkomst van Latijn sīcīlis is onzeker, evenals die van het wrsch. erbijbehorende woord sīca 'dolk'. De traditioneel aangenomen verwantschap met Latijn secāre 'snijden', waarvoor zie zaag, wordt afgewezen door De Vaan (2008), die ontlening aan een niet nader genoemde taal voorstelt. De sikkel als gereedschap is van Keltische oorsprong.
Fries: sytsel, sisel, sizel
108.   sirene zn. 'mythologische figuur; toestel dat een signaal laat horen'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Mnl. sirena, syrena 'mythologisch wezen' in Sirena es die merminne 'sirene is de meermin' [1287; VMNW], die twee serenen 'de twee sirenen' [1437; MNW]; vnnl. syrene, sirene 'mythologisch wezen' in Harpuyen ende Syrenen 'harpijen en sirenen' [1652; WNT], bij overdracht ook 'zeer verleidelijke vrouw' in Die wereldsche syrenen, die ... onze herten betooveren [1658; WNT]; nnl. sirene 'toestel dat een signaal van variabele hoogte produceert' in (De) Sirene stelt ons in staat het aantal trillingen, dat met zekere toonhoogte overeenkomt, nauwkeurig te bepalen [1889; WNT], 'signaalinstrument' in met de stoomfluit, sirene of misthoorn [1919; WNT signaal], de sirenes loeien [1945; WNT Supp. alarm I], ook in samenstellingen, zoals in brandweerauto die onder luid belgerinkel of sirenegeloei door de straten rijdt [1948; WNT Aanv. brandweer].
Als toestelnaam ontleend aan Frans sirène, ouder syrène 'toestel dat een signaal van variable hoogte produceert' [1819; TLF], eerder al syrene 'mythologisch wezen' [1377; TLF], ouder sereine 'id.' [eind 11e eeuw; TLF], geleerde ontlening aan Laatlatijn sirena < klassiek Latijn sirēn 'figuur uit de Griekse mythologie', dat zelf ontleend is aan Grieks seirḗn 'mythologische figuur', van verder onbekende herkomst. Als naam voor een mythologische figuur heeft het Nederlands het woord direct aan het Latijn of Grieks ontleend.
Een sirene (mv. sirenen) was in de Griekse mythologie een wezen met het bovenlichaam van een vrouw, het onderlichaam van een vis en de klauwen van een roofvogel; met fraai gezang lokte zij zeelieden, zodat hun schepen op de rotsen vergingen en ze de schipbreukelingen kon verslinden. De sirene (mv. sirenes) als toestel dat signalen van variabele toonhoogte produceert, werd in 1819 uitgevonden door de Fransman Cagniard de la Tour (1777-1859) en vernoemd naar de sirene met haar onweerstaanbare zang.
Fries: sirene
109.   spontaan bn. 'ongedwongen, impulsief'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Nnl. spontaan 'vrijwillig, uit eigen beweging' [1824; Weiland], 'vanzelf optredend' in spontane (vrijwillige) verdamping, zonder kunstmatige verwarming [1862; WNT verdamping], 'uit eigen beweging, zonder dwang' [1864; Calisch], 'uit een opwelling voortkomend' in eene spontane uiting der gevoelens [1878; Weekblad Amersfoort], spontane ontboezemingen [1901; WNT], tastte spontaan in z'n zak [1909; WNT], 'impulsief van karakter' in spontaan in vreugde en verdriet [1920; WNT].
Ontleend aan Frans spontané, ouder spontanee 'ongedwongen, vanzelf gebeurend' [1541; TLF], dat zelf ontleend is aan Laatlatijn spontaneus 'uit eigen beweging, gewillig' [4e eeuw; TLF], een afleiding van klassiek Latijn spōns (genitief spontis) 'vrije wil', van verder onbekende herkomst.
Fries: spontaan
110.   spurt zn. 'sprint, korte snelheidsinspanning'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Nnl. spurt 'tussen- of eindsprint in een wedstrijd' in "spurtjes" ... zijn dikwijls beslissend geweest op een race [1886; WNT], In de laatste ronde maakte L. een mooie spurt [1890; Nieuwe Amersfoortsche Courant], 'korte snelheidsinspanning' in een klein spurtje genomen, nadat hij vijf jaar had getreuzeld 'snel een stukje gegroeid ...' [1923; Groene Amsterdammer].
Ontleend aan Engels spurt 'korte uitbarsting van activiteit' [voor 1591; BDE], eerder al 'korte tijdspanne' [voor 1566; BDE], variant van ouder spirt 'korte tijdspanne' [ca 1550; BDE], waarvan de verdere herkomst onbekend is.
Fries: spurt

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven