1.   mohammedaan zn. 'moslim'
categorie:
leenwoord
Vnnl. mahumetaen 'mohammedaan' [1617; WNT], mahometanen 'mohammedanen' [1651; WNT tempel]; nnl. mohammedaanen 'id.' [1724; WNT reinheid].
Ontleend aan Frans mahumétan [ca. 1538; TLF], mahometan [1575; TLF], afgeleid van Mahomet, een verfransing van de Arabische naam van de profeet van de islam Muḥammad. De Nederlandse vorm werd aangepast aan de weergave van deze eigennaam in het Nederlands: in het Middel- en Vroegnieuwnederlands was dat nog Mahumet [1300-25; MNW-R] en (gebruikelijker) Mahomet [1300-25; MNW-R], later Mohammed [1714; WNT overkindskind]. Nog in de 19e eeuw vindt men mahometaan [1845; WNT wraakzucht] en in woordenboeken tot in de 21e eeuw, met de indicatie verouderd, mahomedaan [2005; Van Dale].
Eerder werden volgelingen van Mohammed machometisten [1532; WNT] genoemd, ontleend aan de oude Franse vorm mahométiste, een afleiding van mahomet. Al deze termen worden door moslims als inaccuraat afgewezen: zij beschouwen zich niet als volgelingen van Mohammed, maar als volgelingen van zijn leer, de islam.
Fries: mohammedaan


  naar boven