1.   vinden ww. 'aantreffen; tot een overtuiging komen, oordelen'
Onl. findan 'aantreffen' in in ne fant 'en ik vond hem niet', daga folla fundona [uuerthunt] an im 'mogen de dagen vol in hen worden aangetroffen' [10e eeuw; W.Ps.], iof ich eynech sinro spore muga uindan 'of ik enig spoor van hem kan vinden' [ca. 1100; Will.]; mnl. vinden, ook 'tot een overtuiging komen door beproeving of onderzoeking' in die sider gants uonden werd 'die daarna gezond verklaard is' [1236; VMNW], fijn Uant si sijn herte 'ze vond zijn hart zuiver' [1265-70; VMNW], 'ondervinden, bereiken' in Wat gracien gi hebbet uonden 'welke genade u heeft ondervonden' [1265-70; VMNW].
Os. findan (mnd. vinden); ohd. findan (nhd. finden); ofri. finda (nfri. fine); oe. findan (ne. find); on. finna (nzw. finna); got. finþan; < pgm. *finþan-, met regelmatige stamtijden *fanþ-, *fundun-, *fundan-. De grammatische wisseling, die normaal gesproken alleen plaatsvond in de derde en vierde stamvorm, is in het West-Germaans ook doorgedrongen tot de eerste twee. De betekenis 'vinden, aantreffen' is algemeen West- en Noord-Germaans. On. finna betekent ook 'bezoeken, waarnemen' en got. finþan betekent 'herkennen, ondervinden'.
Daarnaast staat ablautend het zwakke ww. pgm. *fandōn-: mnl. vanden 'beproeven, bezoeken'; os. fandon 'opzoeken' (mnd. vanden, vannen); ohd. fantōn 'onderzoeken' (nhd. fahnden); ofri. fandia 'bezoeken' (nfri. fandelje 'inzamelen, samenrapen'); oe. fandian 'onderzoeken'.
Men neemt meestal aan dat pgm. *finþ- < *fenþ- teruggaat op de wortel pie. *pent-, die 'gaan, arriveren' zou betekenen, zie pad 1, of 'de weg vinden' (LIV 471). De veronderstelde betekenisontwikkeling 'arriveren' > 'naar iemand toegaan, bezoeken' > 'opzoeken' > 'aantreffen' is vergelijkbaar met die van Latijn invenīre 'vinden', letterlijk 'in-komen' en Oudkerkslavisch na-iti 'vinden', letterlijk 'toe-gaan'. Een bezwaar hiertegen is dat deze wortel in de andere Indo-Europese talen tot geen enkel primair werkwoord heeft geleid: de verwante woorden betekenen alle 'weg, pad, doorgang, brug e.d.', bijv. Latijn pōns (genitief pontis) 'brug', Grieks póntos 'zee'. Het sterke ww. zou dan in het Germaans van de nominale stam gevormd zijn.
Anderen gaan uit van een genasaleerde vorm van de wortel pie. *pet(h2)- 'vliegen, vallen' (LIV 479), waartoe o.a. Latijn petere 'zich begeven, bezoeken, verlangen' behoort, dat goed met de Germaanse betekenissen te vergelijken valt. Het ontbreekt echter aan andere Indo-Europese vormen met nasaalinfix, die deze aanname zouden kunnen ondersteunen.
De basisbetekenis 'aantreffen (van iets wat of iemand die gezocht is)' is in de loop der tijd onveranderd gebleven. Van de vele afgeleide en overdrachtelijke betekenissen die vinden in het Middelnederlands heeft gekend, is 'oordelen, van mening zijn' als belangrijkste overgebleven in het hedendaags Nederlands. Sommige andere zijn nog terug te zien in afleidingen, bijv. bevinden 'ervaren, te weten komen' (reeds onl.), zich bevinden 'aangetroffen worden', ondervinden 'gewaarworden, ondergaan'. Zie ook vondeling en vonnis.
Fries: fine


  naar boven