1.   honoreren ww. 'belonen'
categorie:
leenwoord
Vnnl. honoreren 'eren of in ere houden' [1553; van den Werve]; nnl. honoreren 'eer bewijzen; geld ergens tegenover stellen' [1824; Weiland], 'eren met een geldelijke vergoeding, belonen' [1847; Kramers], 'accepteren, onderschrijven', met de bijgedachte 'en er uitvoering aan geven', bijv. wij kunnen uw voorstel wel honoreren [1968; WNT Aanv.].
Via Frans honorer 'eer bewijzen' [10e eeuw; Rey], 'eren met een vergoeding' [13e eeuw; Rey], ontleend aan Latijn honōrāre 'eer bewijzen, belonen', afleiding van honos (genitief honōris) 'eer', zie honneurs.
honorarium zn. 'geldelijke vergoeding voor geestesarbeid'. Vnnl. honorarium 'id.' [1602; WNT Aanv.]. Ontleend aan Laatlatijn honorarium 'gift waarmee aan iemand eer of dank wordt bewezen', de gesubstantiveerde onzijdige vorm van het klassiek-Latijnse bn. honōrārius 'eershalve plaatsvindend of gegeven'. In het Nederlands heeft dit woord van begin af aan uitsluitend betrekking op vergoeding voor geestelijke arbeid, zoals van geestelijken, schrijvers, wetenschappers etc. Dat hiervoor een Latijns begrip is ingevoerd is wrsch. het gevolg van het feit dat deze categorie personen hun diensten vroeger vooral in het Latijn leverden.


  naar boven