1.   honnepon zn. (NN) 'koosnaam voor een vrouw of meisje'
categorie:
geleed woord, alleen in België of Nederland
Nnl. eerst in het bn. honneponnig 'schattig, snoezig', in zoo knus, zoo poetig, zoo honneponnig [1890; De Nieuwe Gids 5, 87], een ... minuscuul en werkelijk honneponnig onvoorzichtigheidje [1910; Groene Amsterdammer], dan honnepon 'koosnaam (voor een hondje)' [1939; Groene Amsterdammer].
Honnepon is een terugvorming uit het oudere bn. honneponnig, een klankreduplicerende vorm van ouder honnig 'schattig, snoezig' [1866; WNT]. Honneponnig werd vooral van kleine kinderen gezegd, en de vorming ervan is wellicht geïnspireerd door het woord ponnetje 'kinder- of babynachtjapon' [1896; WNT wijsvinger], bij japon. Van honnig 'schattig, snoezig' is de verdere herkomst onduidelijk. Traditioneel meent men te maken te hebben met een verbastering van hondjesachtig 'schattig' of een soortgelijk woord. Schriftelijke tussenvormen die deze aanname rechtvaardigen ontbreken echter. Het WNT vermeldt een nevenvorm honsig, maar zonder schriftelijke bewijsplaats. Rechtstreekse assimilatie (-nd- > -nn-) van hondig (bij hond) is uitgesloten, want dat woord komt alleen met een pejoratieve betekenis voor. Misschien is honnig een affectieve bijvoeglijke afleiding bij honig, de voorheen gebruikelijke vorm van honing.


  naar boven