1.   hak 2 in van de hak op de tak
categorie:
verkorting
Nnl. alleen in de vaste verbinding van de hak op de tak (springen) 'schijnbaar zonder verband van het ene onderwerp op het andere overgaan', bijv. in haare gedagten zyn van den hak op den tak [1785; WNT], van den hak op den tak springende [1820-21; WNT]. Misschien hetzelfde woord als in in mijn bosschen heb ik takjes, mikjes, hakjes [1772; WNT].
Herkomst onzeker. Het laatste citaat staat in het WNT-corpus volkomen geïsoleerd en de betekenis van hakjes is er onduidelijk. Het WNT zelf denkt aan hak 'soort van (haakvormige) boomtak'. Verband met haak lijkt echter gezien de late attestatie onwaarschijnlijk. In de uitdrukking van de hak op de tak lijkt hak eerder te maken hebben met hakken en zou dan oorspr. 'de handeling van het hakken' betekenen. De uitdrukking kan dan oorspr. 'terugkomen op iets wat al afgehandeld is' hebben betekend, vanwaar 'ongeorganiseerd spreken/denken' en 'van het ene onderwerp (weer) naar het andere overgaan'.


  naar boven