1.   boert zn. 'middeleeuwse klucht'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Mnl. boerde 'klucht' [1265-70; CG II, Lut.K], boert 'id.' [1415-35; MNW-R].
Ontleend aan Oudfrans bourde 'spel, grap, fopperij, leugen' [1180; Rey], een woord van onzekere herkomst. Het is wrsch. verwant met Provençaals borda 'leugen' [1291; Rey]. Beide woorden kunnen teruggaan op een (niet geattesteerd) Latijn burda 'geluid om de aandacht te trekken', waarvan alleen een werkwoordsvervoeging burdit 'hij maakt geluid om de aandacht te trekken' is overgeleverd.
boertig bn. 'grof komisch'. Vnnl. boertig 'komisch' [1564; WNT]. Afleiding met -ig.
Fries: -


  naar boven