Gezocht op:
trefwoord: ""
en categorie: "klankwoord"

211 tot 220 van 345

1 | 11 | 21 | 31 | 41 | 51 | 61 | 71 | 81 | 91 | 101 | 111 | 121 | 131 | 141 | 151 | 161 | 171 | 181 | 191 | 201 | 211 | 221 | 231 | 241 | 251 | 261 | 271 | 281 | 291 | 301 | 311 | 321 | 331 | 341

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >

Index:



luitenant
luitjes
luiwagen
luiwammes
luizen
luizig
lukken
lukraak
lul
lulkoek

lullen

lullig
lumineus
lummel
lummelen
lunapark
lunch
lunchen
lunet
lupine
luren


211.   lullen ww. 'kletsen'
categorie:
erfwoord, klankwoord
Mnl. lollen 'zacht murmelend zingen en bidden' [1439; MNW-P]; vnnl. lullen 'neuriën' [1573; Thes.], 'kletsen' in het is mijnen scult, ick heb te veel gelult [midden 16e eeuw; WNT].
Een klanknabootsend woord; zie ook lul.
Mnd. lollen (nhd. lullen 'neuriën, in slaap zingen; zuigen', waarbij Lulle 'sigaret'); me. lullen (ne. lull 'zacht in slaap zingen') en me. lollen 'hangen' (ne. loll); nno. lulla 'in slaap zingen', nzw. lulla, nde. lulle .
In andere Indo-Europese talen verschijnen vergelijkbare vormen, bijv. Sanskrit lólati 'beweegt heen en weer', Litouws leliúoti 'wiegen'. Een eenduidige reconstructie, bijv. pie. *leh2- 'brullen, blaffen' (LIV 400), met geredupliceerde vormen in de afgeleide talen, is bij zulke klanknabootsende woorden niet te bepalen.
De betekenis 'kletsen, onzin vertellen' kan al in de middeleeuwen zijn ontstaan, wegens de slechte reputatie van een rond 1300 gestichte vereniging van lekenbroeders, de Lollaerts of Lolbroeders, wrsch. zo genoemd naar het lollen 'murmelend zingen en bidden'.
lulkoek zn. 'kletspraat'. Nnl. alles wat je zegt is lulkoek [1921; Centrum]. Samenstelling van de stam van lullen en koek, naar analogie van kletskoek, zie kletsen.
Fries: lulle (< nnl.) ◆ -
212.   lurken ww. 'hoorbaar zuigen, lebberen'
categorie:
klankwoord
Vnnl. lurken 'met hoorbare teugen drinken of zuigen' in sy ... lurckten met de tongh dat tooverachtigh nat [1618; WNT].
Herkomst onzeker, maar gezien de leeftijd van het woord en de onzekerheid over verwantschap met andere woorden wrsch. een klanknabootsend woord. Misschien een van de vele vormvarianten van slurpen. Verband met middeleeuws Latijn lurcare 'gulzig eten, vreten, verslinden' [1477; Teuth.], reeds klassiek Latijn lurcāre 'id.', is niet wrsch.; men zou dan eerder *lurkeren verwachten.
Ook mhd. lurken, lërken 'stotteren', Zwitsers-Duits lürggen 'slurpen'; nfri. loarkje 'slurpen, pompen'; en met sl-: mnd. slurken 'slikken'; nzw. slurk 'teug'.
Fries: loarkje
213.   makreel zn. 'zeevis (Scomber scombrus)'
categorie:
klankwoord
Onl. in gelatiniseerde vorm in mille macarelli duos denarios 'duizend makrelen (voor) twee penning' [1163; ONW]; mnl. makereel als toenaam van Heinric makerreel [1270; VMNW], 'vissoort' in wanen wi ... dat wesen mach de makereel 'denken we ... dat het de makreel kan zijn' [1287; VMNW]; vnnl. macreel [1514; MNW].
Ontleend aan Oudfrans makerel 'makreel' [1140; TLF] (Nieuwfrans maquereau). Mogelijk hoort het woord bij de klanknabootsende wortel *makk- zoals in Middelfrans macher 'slaan, kneuzen', vanwaar 'kenmerken door vlekken'; de makreel zou dan als gevlekte vis zijn benoemd. Maar de betekenis 'kneuzen' verschijnt in het Frans pas in de 15e eeuw, hoewel in het Provençaals al eerder [ca. 1200; TLF].
Het woord heeft niets te maken met het Franse homoniem maquereau, maquerelle 'bordeelhoud(st)er' (Oudfrans maquereaus m., makerele v. 'id.' [beide 1269-78; TLF]), een woord dat met metathese ontleend is aan makelaar in de betekenis 'koppelaar(ster)'. Volgens het volksgeloof zou de makreel de mannetjes en wijfjes van de haring samenbrengen ofwel koppelen. Dit geloof is echter pas in de 19e eeuw aantoonbaar (Rey).
Onduidelijk is de samenhang met de geïsoleerde vindplaats van de samenstelling onl. makeuis 'makreel' [1159-64; ONW].
Fries: makriel
214.   mauwen
categorie:
klankwoord
Zie: m(i)auwen
215.   meeuw zn. 'vogel uit de familie der Laridae'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord, klankwoord
Mnl. mewe 'meeuw' in mauca dats der mewen name 'mauca, dat is de naam van de meeuw' [1287; VMNW]; vnnl. zeemeeuwe [1544; Paludanus], meeuwe [1567; Nomenclator, 68a].
Os. meu (mnd. mēwe, vanwaar door ontlening vnhd. mew, nhd. Möwe); oe. mǣw (ne. gewest. mew); on. már, mór (< *maiwr; nijsl. máfur, nzw. mås); < pgm. *maiw-ōn-. De vermeende glosse ohd. mēh berust slechts op een transcriptie van een Oudengels origineel (Polomé 1986, 667).
Het woord was oorspr. uitsluitend bekend in de talen rondom de Noordzee. Wellicht is het een klanknabootsend woord, maar het wordt ook wel in verband gebracht met on. mær 'dun, slank'. Gezien de beperkte geografische spreiding van het woord en de inheemsheid van de vogel, is bovendien herkomst uit een voor-Germaanse substraattaal niet uit te sluiten (Schrijver 1997).
Literatuur: Schrijver 1997, 305
Fries: meau, mieu, miuw
216.   mekkeren ww. 'blèren (van geiten en schapen)'
categorie:
klankwoord
Nnl. mekkeren in 't mekkrend Ooi 'het mekkerende vrouwtjesschaap' [1782; WNT], ook mekken 'id.' in Het mekken van het schaepje [1804; WNT].
Klanknabootsend woord.
Vnhd. mecken 'mekkeren' (bij mhd. mecke 'geitenbok'), nhd. meckern 'id.; mopperen'.
Vergelijkbare vormen buiten het Germaans zijn bovendien Latijn miccīre 'mekkeren', Grieks mēkáesthai 'blaten', Sanskrit meká- 'bok'.
Fries: mekkerje
217.   mep zn. 'harde klap'
categorie:
klankwoord
Nnl. mep 'klap, oorvijg' in Hy liep gevaar, om van my een ouwerwetze mep te beloopen [1787; WNT].
Klanknabootsend woord.
Fries: mep
218.   m(i)auwen ww. 'geluid van katten maken'
categorie:
klankwoord
Mnl. alsi pipet blaset ende mauwet 'als hij piept, blaast en miauwt' (overdrachtelijk voor 'kwaadspreken') [1287; VMNW], Muset wel maer en mauwet niet 'vang wel muizen maar miauw niet' (= 'gebruik je mond om te eten, maar niet om kwaad te spreken') [ca. 1410; MNW musen]; vnnl. Hier en daer hoorde men ... een kat miaeuwen [1657; WNT].
Klanknabootsend woord.
Mhd. māwen (nhd. mauen, miauen); me. mew (ne. mew, miaow, meow); nno. mjaue.
Fries: miaukje
219.   mof 1 zn. (NN) 'Duitser'
categorie:
klankwoord, alleen in België of Nederland
Vnnl. injurieuse woorden, 'tzy mofmaff oft andere 'kwetsende woorden, zij het mofmaff of andere (woorden)' [1574; WNT], Hans Mof 'scheldnaam voor een Duitse immigrant' [1581; WNT], Sekere Mof 'een zekere Duitse immigrant' [1695; WNT]; nnl. Een Westphaalsche mof [1784; WNT].
Ontleend aan Duits Muff, scheldwoord voor 'mopperaar, ongemanierde', wrsch. een mopperklanknabootsend woord (Grimm).
Hierbij in het Duits ook: Muffel 'mopperaar', muffeln 'mopperen', Muff 'bromtoon'. Vergelijkbare woorden zijn West-Vlaams moef 'nors en zwijkzaam mens', Antwerps moef 'onvriendelijk mens'.
Aanvankelijk kwam Mof vooral voor in de pejoratieve modelnaam voor een Duitse immigrant Hans Mof. Hiervan bestonden in de 16e en 17e eeuw vele varianten, bijv. Hans Mofmaf, Hans Mifmaf, Hans Moefmans. Ook immigranten uit oostelijk Nederland werden wel zo aangeduid: Geldersche en Overysselsche Moffen [1734; WNT]. In de 17e en 18e eeuw werden vele zogenaamde moffenkluchten geschreven, die zeer populair waren, zodat het woord mof algemeen bekend raakte, eerst nog in de betekenis 'Duitse immigrant', later algemeen als 'Duitser', en op den duur ook zonder hoofdletter. Door de veranderende beeldvorming over Duitsers was "de term mof, hoe gemeenzaam ook, dikwijls vrij van minachting" [1906; WNT]; sinds de Duitse bezetting in de Tweede Wereldoorlog is mof alleen nog een pejoratief woord en in het BN ongebruikelijk.
Literatuur: Sanders 2004, 130-133; F. Debrabandere (2006), 'Bijnamen voor Duitsers', in: Nederlands van Nu 3, 37-38
Fries: mof < ndl.
220.   mokken ww. 'pruilen, morren'
categorie:
klankwoord
Vnnl. mocken 'pruilen' [1599; Kil.].
Mnd. mucken 'mokken, morren'; vnhd. mucken 'id.' [15e eeuw; Kluge] (nhd. vooral in de afleiding aufmucken 'tegenstribbelen'), met daarnaast het veel eerder geattesteerde frequentatief ohd. ir-muckezzen 'id.' (mhd. muchzen, nhd. mucksen); nfri. mokke. Nzw. mucka 'morren' is aan het Hoog- of Nederduits ontleend. Wrsch. zijn dit West-Germaanse klanknabootsende woorden. Verwantschap met Latijn mūgīre 'loeien' en andere Indo-Europese werkwoorden met mu- voor 'geluid maken' (NEW) is onwaarschijnlijk.
Fries: mokke

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven